==

==

119.

==

Danilo Aprea lag in onderbroek en windjack op bed en keek hijgend naar het plafond.

Ik voel me belabberd.

Zijn oksels voelden als ijsklontjes. Zijn voeten waren kokend heet. Zijn ingewanden zaten in een knoop. De klassieke klachten die voorafgaan aan een infarct. De puntige klauw van een valk die wegzakt tussen je hersenholtes.

‘Nu krijg ik een beroerte. Dan is het afgelopen met me. En kunnen jullie allemaal tevreden zijn,’ en hij liet een grappa-boer.

Hij wilde de televisie, die keihard aanstond in de woonkamer, uitzetten. De stem van Bruno Vespa en andere klootzakken die blaatten over tekorten, belastingen en inflatie, maakte dat hij een verschrikkelijke misselijkheid voelde opkomen, maar hij was bang om in slaap te vallen en in zijn slaap te stikken.

Wat stom dat hij aan die Cynar was begonnen.

Kan likeur bederven?

En zodra hij vervolgens zijn ogen sloot, voelde het alsof hij in een bodemloos gat viel dat hem rechtstreeks naar het brandende middelpunt van de aarde zou voeren.

Hij moest nadenken. Ook al was dat in zijn toestand en met Bruno Vespa die op de achtergrond doorhamerde, erg moeilijk.

Het eerste waar hij over moest nadenken was dat het oorspronkelijke plan van de geldautomaat niet meer doorging. Het tweede was dat hij voorgoed had gebroken met Rino en Quattro Formaggi.

‘Maar zoals het gezegde luidt: beter geen gezelschap dan slecht gezelschap,’ prevelde hij met een hand op zijn borst.

Hij moest een nieuw plan bedenken voor de kraak. Zonder hen. Die kraak was het beste wat zijn geest had geproduceerd sinds hij ter wereld was gekomen. Dat mocht niet zomaar terzijde geschoven worden. Het geweldige van dat plan was dat je het altijd kon uitvoeren. Iedere nacht. Je moest alleen maar de juiste maten hebben, en geen lafaards.

Hij zou op zoek gaan naar echte professionals met wie hij helemaal opnieuw zou beginnen. Op dat moment wist hij nog niet wie dat waren, noch waar hij die vandaan moest halen, maar de volgende dag, als zijn hoofd weer helder was, zou hij vast wel een goed idee krijgen.

‘Albanezen. Kerels met lef,’ mompelde hij hijgend. ‘Beste Rino, je hebt echt niets van me begrepen. Wat jammer. Wat ontzettend jammer. Je snapt niet met wie je te maken hebt. Om Danilo Aprea tegen te houden moet je hem met een bazooka neerknallen.’

Door de deur kleurden de blauwe penseelstreken van de televisie het plafond boven het bed. Het was gek, maar tussen de blauwe vlekken meende hij een donker silhouet in de vorm van een mens te zien opdoemen.

‘Ben jij het?’ vroeg hij aan het plafond.

(Natuurlijk ben ik het.)

De klimmende clown keek op hem neer, uitgesmeerd tegen het plafond als Spiderman.

‘Ik heb er goed aan gedaan om Rino te dumpen, toch? Ze moeten mij niet dwarszitten, dat willen ze maar niet begrijpen. Het enige wat ik jammer vind is dat die kerels morgen komen met dat schilderij en ik geen geld heb. Dat vind ik ongelooflijk jammer.’ Hij tastte op de grond naar de fles Cynar, maar kon hem niet vinden. ‘Maar maak je geen zorgen... Heb maar vertrouwen... Ik spoel mijn leven niet door de plee.’ Hij draaide zich weer naar de clown boven zijn hoofd. ‘Ik laat je niet in de steek. Ik ben niet zoals bepaalde personen die ik ken. Ik zweer je, ik zweer je op het hoofd van...’

Laura.

‘...Teresa, het belangrijkste in mijn leven, dat jij hier in dit huis komt te hangen. Morgen. Ik verkoop nog liever alles wat ik bezit.’

Plotseling spatte er een klont van pijn als een gasbel uiteen onder zijn borstbeen. Hij voelde aan zijn ogen, zijn wangen. Hij huilde zonder het te merken.

‘Het gaat niet goed met me,’ snotterde hij. ‘Wat moet ik doen? Zeg het me. Alsjeblieft, zeg het me.’

(Bel haar op. Zij is de enige die je begrijpt.) De clown op het plafond glimlachte hem toe.

‘Dat is niet waar... Ze heeft me in de steek gelaten... Het is niet mijn schuld dat Laura dood is. Ik weet dat zij vindt dat dat wel zo is...’

(Zeg haar dat je vanaf morgen niet meer zult drinken.)

Danilo wist best dat er helemaal geen clown aan het plafond hing. Dat die schaduw veroorzaakt werd door de televisie in de woonkamer. Maar toch was het alsof hij tegen hem sprak.

‘Laten we elkaar niet voor de gek houden, dat lukt me nooit.’ Nog een gasbel van pijn knapte onder zijn adamsappel.

(Jawel, het lukt je wel. Als zij bij je terugkomt en je helpt, lukt het je zeker... Vertel haar over de boetiek. Je zal zien dat ze dan terugkomt.)

Danilo tilde zijn hoofd een beetje op en knipperde met zijn ogen. ‘Nu? Moet ik haar nu bellen?’

(Ja, nu.)

‘En als ze boos wordt?’

(Waarom zou ze boos worden?)

‘Het is nu te laat. Ik heb haar gezworen dat ik haar niet meer ’s nachts zou bellen.’

(Het is nooit te laat om de waarheid te spreken. Om te zeggen dat je van haar houdt. Vertel haar wat je voor haar doet. Dat je alleen voor haar de hoge berg beklimt. Dat is wat vrouwen willen horen. Vertel haar over de boetiek. Je zult zien... je zult zien...)

Danilo tilde zijn hoofd op van het kussen en alles begon te draaien. Hij haalde adem, zocht op de tast naar het lichtknopje en knipte het schemerlampje aan. Het licht priemde in zijn netvlies. Hij hield een hand voor zijn ogen en pakte met de andere hand de telefoon die op het nachtkastje lag. ‘Maar ik bel haar wel met mijn mobiel.’ Hij toetste het nummer van Teresa in.

De abonnee die hij probeerde te bellen was niet bereikbaar.

‘Ze neemt niet op, zie je wel?’

(Bel haar vaste telefoon.)

Dat was pas echt een regelrechte stommiteit. Vooral op dat tijdstip, wanneer die lul van een bandenboer er ook was. Toch moest hij het doen, moest hij Teresa’s stem horen, het enige wat hem op dat moment goed zou doen.

(Doe het. Als hij opneemt hang je toch gewoon op?)

Maar dit keer was het anders. Dit keer was het om haar te zeggen dat hij alles weer goed zou maken. Serieus. Hij was aan het eind van de tunnel gekomen en als hij niet veranderde, zou hij het met de dood bekopen. En zij zou het begrijpen. Teresa zou begrijpen hoezeer hij leed en ze zou weer thuiskomen en hij zou de volgende ochtend wakker worden en haar opgerold naast zich zien liggen, met haar slaapmasker op.

(Waar wacht je nog op?)

Zijn wijsvinger gleed over de toetsen en met een voor zijn geestelijke gesteldheid verrassende snelheid toetste hij het nummer in.

==

==

120.

==

Eerst dacht hij dat het een hond was, toen een wild zwijn, en ten slotte een gorilla.

Rino Zena zette drie stappen achteruit en richtte instinctief het pistool, maar zodra het licht van de lantaarn erop scheen, wist hij dat het om een menselijk wezen ging.

Hij zat op handen en knieën midden in het bos naast de helm. Kletsnat. Het zwarte haar tegen zijn schedel geplakt... In zijn schouder een gat waar bloed uit stroomde. Zijn handen weggezakt in de modder.

‘Quattro Formaggi?! Wat is er gebeurd?’

Op het eerste gezicht leek het alsof hij niets hoorde, maar toen tilde hij langzaam zijn hoofd op naar het licht.

Instinctief bracht Rino een hand voor zijn mond.

Zijn ogen waren wijd opengesperd, twee gaten in de oogkassen, en hij liet zijn onderkaak hangen als een zwakzinnige.

‘Wat hebben ze met je gedaan?’

Het gezicht, getekend door de schaduwen, was gereduceerd tot een schedel. Het leek alsof er ergens in het hoofd van Quattro Formaggi kortsluiting was geweest, zoals bij bepaalde geesteszieken na een lobotomie. Hij leek dezelfde niet meer.

‘Waar zijn ze? Waar zijn ze verdomme?’ Rino richtte het pistool om zich heen, want hij wist zeker dat ze zich daar ergens in de duisternis schuilhielden. ‘Kom tevoorschijn, klootzakken. Kom mij maar pakken!’ Toen boog hij, nog steeds met het pistool vooruit gericht, voorover, pakte Quattro Formaggi bij een arm en probeerde hem op te trekken, maar het leek wel alsof hij wortel had geschoten. ‘Kom! Opstaan. We moeten hier weg.’ Ten slotte kon hij hem met veel moeite op de been krijgen. ‘Ik ben er. Maak je geen zorgen.’ Hij wilde hem al meesleuren, toen hij zag dat zijn snikkel uit zijn broek hing.

‘Wat heb je verdom...?’

‘Ik wilde het niet. Ik wilde het niet. Ik heb het niet met opzet gedaan,’ stamelde Quattro Formaggi en begon te huilen. ‘Sorry.’

Rino kreeg het gevoel alsof iemand zijn buik had opengesneden en tegelijkertijd een sok door zijn luchtpijp had geduwd.

Hij liet Quattro Formaggi los, die slap op de grond viel, zette twee stappen achteruit en begreep dat hij zich had vergist. Verschrikkelijk vergist.

Die Scarabeo is van dat meisje... Dat schoolvriendinnetje van Cristiano... Die sticker met dat gezichtje...

Hij was verdoofd door de ijzingwekkende wetenschap dat Quattro Formaggi ten slotte toch was ontploft. En iets heel ergs had gedaan.

Want Rino wist dat het fabeltje dat over Quattro Formaggi de ronde deed, dat hij nooit een vlieg kwaad deed, net zo’n grote onzin was als dat de belastingen zouden worden verlaagd.

Elke dag was er wel iemand die het op een of andere manier zijn plicht vond om hem af te zeiken, die hem nadeed, hem minder soep gaf in de mensa, hem het gevoel gaf dat hij gek was, en hij vond het allemaal niet erg, hij glimlachte, en iedereen zei dat Quattro Formaggi superieur was.

Niks superieur!

Dat halve glimlachje dat hem ontsnapte nadat iemand hem had nagedaan en hem spast had genoemd, was niet het teken dat Quattro Formaggi een heilige was, maar dat de belediging zijn doel had bereikt, een gevoelig deel had doorboord, en de pijn deed een deel van zijn brein groeien waar iets besmets, iets verwrongens bonkte. En op een dag, vroeg of laat, zou die vuile rommel ontwaken.

Een miljoen keer had Rino dat gedacht en een miljoen keer had hij tegen zichzelf gezegd dat hij hoopte dat hij zich vergiste.

Hij moest zijn best doen om tegen hem te praten. Het was alsof hij vol in de buik was geschopt. ‘Wat heb je gedaan? Wat heb je tering nog aan toe gedaan?’ Hij draaide zich om naar het met bladeren bedekte pad, liep een paar stappen, en het gele licht van de lantaarn op zijn voorhoofd gleed over het levenloze lichaam van Fabiana, dat midden op het pad lag. Haar hoofd verbrijzeld met een steen.

‘Een meisje... Je hebt een meisje vermoord.’

==

==

121.

==

De telefoon bleef rinkelen.

Ik hang op...

(Nee. Wacht nog even...)

‘Hallo?’

Danilo pufte uit en ademde weer in. Zijn mond was droog en zijn tong gevoelloos. ‘Dag Teresa, met mij.’

Een oneindig ogenblik stilte.

‘Danilo, wat wil je?’ In de toon van haar stem klonk geen woede, maar iets veel ergers, iets waardoor Danilo meteen spijt had dat hij had gebeld. Er klonk neerslachtigheid en berusting in door. Als een boer die zijn trieste lot heeft aanvaard dat een wolf steeds maar weer de kippenren binnendringt om zijn kippen te verslinden.

‘Luister. Ik moet met je praten...’

‘Je bent dronken.’

Hij probeerde gekwetst, bijna zwaar beledigd door zo’n lage insinuatie over te komen. ‘Waarom zeg je dat?’

‘Ik hoor het.’

‘Je vergist je. Ik heb geen druppel gedronken. Het is niet terecht dat jij altijd denkt...’

‘Je had me gezworen dat je me niet meer zou bellen... Weet je hoe laat het is?’

‘Het is laat, ik weet het, maar ik ben niet gek, dit is belangrijk, anders had ik je niet gebeld. Het is heel belangrijk. Luist –’

Teresa onderbrak hem. ‘Nee, Danilo, jij moet naar míj luisteren. Ik kan de telefoon er niet uit trekken, Piero’s moeder is ernstig ziek en ligt in het ziekenhuis en dat weet je.’

Jezus, dat was ik helemaal vergeten.

‘Dat weet je heel goed, Danilo. Telkens wanneer de telefoon gaat, schrikken we ons rot. Piero is in de andere kamer. En hij zal inmiddels hebben begrepen dat jij het bent. Je moet me met rust laten. Wat moet ik doen om je...’

Hij slaagde erin haar te onderbreken. ‘Sorry, Teresa. Sorry. Je hebt gelijk. Vergeef me. Maar ik heb een ongelooflijke verrassing voor onze toekomst. Iets wat je absoluut moet horen...’

Nu onderbrak zij hem. ‘Over welke toekomst heb je het eigenlijk? Jij moet naar mij luisteren. En het is maar beter als je heel goed luistert. Dus spits je oren.’ De vrouw haalde diep adem. ‘Ik ben zwanger, Danilo. Ik verwacht een kind van Piero. Sinds drie maanden. Ik wil niet naar je terug, ik houd niet van je. Ik houd van Piero. Laura is dood, Danilo. Daar moeten we ons bij neerleggen. Ik wil gelukkig zijn en Piero maakt me gelukkig. Ik wil weer een gezin stichten. En jij blijft me maar kwellen, me ’s nachts opbellen! Ik zal genoodzaakt zijn naar de politie te gaan. En als dat niet helpt, dan ga ik weg, dan verdwijn ik. Als jij echt van me houdt zoals je alsmaar beweert, dan moet je me met rust laten. Dus ik smeek je, laat ons alsjeblieft met rust. Als je het niet voor mij wilt doen, doe het dan voor jezelf. Vergeet me. Ga verder met je leven. Vaarwel.’

klik.

==

==

122.

==

Ze is dood.

Er waren minstens vijf minuten voorbijgegaan sinds Ida de wc-deur achter zich had dichtgedaan.

Misschien was ze flauwgevallen door de stank.

Bezorgd legde Beppe Trecca zijn oor tegen de deur. Hij hoorde niets vanwege het kabaal van de regen en het brullen van de wind, die de camper deed schudden.

Hij had een helder, simpel verhaal voorbereid om haar duidelijk te maken dat de hele situatie een vergissing was.

Hij schraapte zijn keel. ‘Ida...? Ida, ben je daar?’

De deur ging open en Ida Lo Vino kwam lijkbleek naar buiten.

Hij slikte. ‘Stonk het een beetje?’

Zij knikte en zei: ‘Beppe, ik houd van je. Ik houd verschrikkelijk veel van je.’ En ze stak haar tong in zijn mond.

==

==

123.

==

‘Wat heb je tering nog aan toe gedaan? Vuile psychopathische moordenaar die je bent!’ Rino schreeuwde en rukte aan de arm van Quattro Formaggi. ‘Je hebt een meisje vermoord! Krankzinnige die je bent, vuile misdadiger...’ Hij sloeg hem zo hard in het gezicht dat hij de botjes van zijn hand hoorde kraken.

Quattro Formaggi viel op de grond en begon wanhopig te snotteren.

‘Huil niet, lul. Huil niet of ik vermoord je.’ Rino hief zijn kop op als een coyote die naar de maan huilt, ontspande zijn kaken terwijl hij over zijn pijnlijke hand wreef en gaf hem een schop tussen zijn ribben.

Quattro Formaggi rolde door de modder en begon te hoesten.

‘Je hebt haar hoofd ingeslagen met een steen.’ En nog een schop. ‘Begrijp je dat, klootzak?’ En nog één.

‘Dat was... niet mijn bedoeling. Ik zweer... je, dat... was niet mijn... bedoeling. Het spijt... me,’ jammerde Quattro Formaggi, wanhopig zijn hoofd schuddend. ‘Ik weet... zelf ook niet... waarom.’

‘O, weet jij dat niet? Nou, ik weet het ook niet. Walgelijk stuk stront, gore verkrachter...’ Hij pakte zijn haar vast en drukte de loop van het pistool tegen een oog. ‘Ik ga je afmaken.’

‘Ja, maak me maar af! Maak me maar af. Dat verdien ik...’ gromde Quattro Formaggi.

Een tomeloze rode razernij had Rino Zena’s keel in brand gezet, zijn spieren doen zwellen en de pezen doen aanspannen van zijn wijsvinger die zich om de trekker van zijn pistool kromde, en hij wist dat hij onmiddellijk moest kalmeren omdat hij anders die rotkop zou opblazen.

Met de zool van zijn werkschoen schopte hij tegen de mond van Quattro Formaggi, die een stroom bloed uitspuugde en zich vervolgens met zijn armen over zijn hoofd oprolde.

Blazend en puffend stopte Rino het pistool terug in zijn broek en pakte met twee handen een enorme tak die hij tegen een boomstam in stukken sloeg.

Dat was niet voldoende. Nog steeds voelde hij te veel woede in zich.

Met twee handen tilde hij een rotsblok van minstens vijftig kilo op om het weg te smijten, trok het schreeuwend uit de modder, maar zweeg opeens.

De steen gleed uit zijn handen.

De wereld om hem heen viel uiteen in honderden gekleurde stukjes, en een pijnscheut, zwaar als een stuk gloeiend lood, verscheurde zijn schedel. Twee priemen staken diep in zijn slapen en zijn handen en voeten begonnen te tintelen.

Hij bleef staan met gebogen benen en borstkas vooruit, als een sumoworstelaar, zijn ogen opengesperd, en hij realiseerde zich dat hij tot dat moment geen flauw benul had gehad wat hoofdpijn was.

Hij verloor zijn evenwicht en viel stijf op de grond.

==

==

124.

==

Er waren tien minuten verstreken sinds Teresa hem had verteld dat ze zwanger was, en Danilo zat nog steeds op de rand van het bed.

Het minste wat hij kon doen was in huilen uitbarsten en het ergste was uit het raam springen om er voorgoed een einde aan te maken.

Had ik maar het lef om zelfmoord te plegen. Denk je eens in hoe ellendig je je dan zou voelen, lieve Teresa... Wat een genot! Je zou de rest van je leven wroeging hebben.

Het probleem was dat hij op de tweede verdieping woonde. En met een beetje pech zou hij er een halve dwarslaesie aan overhouden.

Maar hij moest toch iéts doen. Misschien was het al genoeg als hij zou weggaan. Vluchten, ver weg. In India gaan wonen. Maar hij vond India afschuwelijk. Het was daar smerig. En vol vliegen.

Maar als hij de hele nacht zulke dingen bleef denken, tot aan de morgen, de dageraad, het licht, dan zou die nacht, de ellendigste nacht van een ellendig leven, voorbij zijn. Want Danilo wist dat hij, als hij zijn hersens niet bezighield, misschien een stommiteit zou begaan waar hij veel spijt van zou kunnen krijgen.

Hij keek naar het plafond. De clown was er nog steeds. Hij hing in een hoek waar het schijnsel van de televisie niet doordrong.

(Arme meid, wie weet wat ze zich in haar fantasieën allemaal in het hoofd haalt... Misschien wel dat je door deze blijde boodschap zodanig van streek bent dat je jezelf ophangt aan de plafondlamp? Denk je dat ze dan wroeging zal hebben? Welnee, ze zou blij zijn. Ze zou eindelijk van je af zijn. Dit is precies wat ze hoopt. Nou, ze vergist zich. Om van jou af te zijn moeten ze je met een bazooka omleggen.)

Danilo had graag willen glimlachen, maar zijn lippen waren verstijfd. Dus schudde hij zijn hoofd.

Wat was ze naïef, die Teresa. Ze had er echt niets van begrepen. Hij wist heel goed dat dit vroeg of laat zou gebeuren.

Ze is Laura vergeten. Ze denkt dat een ander kind haar plaats kan innemen.

‘Knap hoor.’ Hij begon te applaudisseren. ‘Knap van je, goed gedaan!’

(Maar dit verandert jouw plannen voor geen centimeter. Want in feite is Teresa helemaal niet geïnteresseerd in die handelaar in autobanden. Laten we eerlijk zijn, hij kwam haar goed van pas omdat hij geld heeft en haar zwanger heeft gemaakt. Dat is alles. Maar zodra jij komt met je boetiek en met echt geld, dan komt ze bij je terug.)

‘Maar wie wil haar nou hebben?’ mompelde hij, terwijl hij zijn neus ophaalde.

(Pleeg die kraak in je eentje. Je hebt niemand nodig. Doe het meteen. Nu.)

Danilo keek naar de clown. ‘Je hebt gelijk. Natuurlijk kan ik het alleen doen, waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht?’

Buiten beukte de storm nog steeds op het verlaten dorp. Hij had die tractor niet eens nodig. Hij kon net zo goed een auto gebruiken.

En een auto had hij nog. Die stond ongebruikt in de garage sinds de dag van Laura’s begrafenis. Hij had hem een paar keer kunnen verkopen, maar hij had het nooit gedaan. Waarom niet? Niet omdat hij dacht dat hij op een dag zou besluiten om weer te gaan autorijden, en ook niet omdat zijn engeltje in die auto naar het paradijs was gegaan. Nee. Niet daarom. Maar omdat hij zo in zijn eentje de geldautomaat zou kunnen kraken.

‘Alles heeft een doel.’

En dus maakte ook het feit dat Rino en Quattro Formaggi hem hadden laten barsten deel uit van een groter plan dat God speciaal voor hem had bedacht.

(Al het geld is dan voor jou. Je hoeft het met niemand te delen.)

Hij zou schatrijk zijn en iedereen zou het mogen zien. En Teresa zou kruipend bij hem terugkomen.

‘Het spijt me, Teresa. Je bent Laura vergeten. Je zei dat je van de bandenboer houdt. Dat je een kind van hem wilde. Dus blijf maar bij hem,’ zei hij met geheven vinger alsof ze bij hem was, en voor het eerst sinds uren voelde hij een sprankje tevredenheid.

Hij wist wat hij moest doen.

Hij stond op en waggelde naar de wc om twee vingers in zijn keel te steken.

==

==

125.

==

Toen Rino Zena het pistool tegen zijn gezicht drukte, had Quattro Formaggi zeker geweten dat hij van het leven hield.

Hij had alsmaar gezegd ‘Maak me maar af, maak me maar af’ om hem duidelijk te maken dat hij zich schuldig voelde, maar hij wilde het niet echt: vanbinnen had hij van het leven gehouden als nooit tevoren.

Te leven. Te leven na te hebben gedood. Hoe dan ook te leven. Te leven onder de last van de schuld. Te leven in een gevangenis, voor de rest van zijn leven. Te leven, geslagen en geminacht tot aan het eind van zijn levensdagen.

Het maakte niet uit hoe, maar te leven.

En ook toen hij het koude staal van de pistool tegen zijn neus had gevoeld, had hij zeker geweten dat Rino niet zou schieten en hij er, net als altijd, voor zou zorgen dat alles op z’n pootjes terechtkwam.

Rino moest alleen zijn woede afreageren.

Hij had zich als een egel opgerold en het was terecht, hij verdiende het, natuurlijk verdiende hij het dat hij geschopt werd, ook al was het Ramona’s eigen schuld dat ze dood was. Als zij niet de weg door het bos had genomen, zou dit niet gebeurd zijn.

Vanaf de grond, met zijn hoofd verstopt tussen zijn armen, had hij het zwarte silhouet van Rino gezien, die tekeerging, een tak pakte en die tegen een boomstam in stukken sloeg. En die vervolgens als een reus met één oog van licht midden op zijn voorhoofd een enorme steen optilde en toen opeens als verlamd bleef staan. Een seconde. Quattro Formaggi had gedacht dat hij acute spit had, maar toen viel Rino stijf op de grond.

En daar was hij doodstil blijven liggen. Zonder iets te zeggen, zonder een kreet te slaken.

Minstens vijf minuten bleef hij zo liggen.

Quattro Formaggi liep naar hem toe, klaar om de benen te nemen zodra hij zou opstaan.

Rino’s ogen waren open, en op zijn gezicht stond een vreemde uitdrukking die Quattro Formaggi niet kon benoemen. Alsof hij wachtte op een antwoord.

‘Rino, kan je me horen?’ vroeg hij, terwijl hij hem heen en weer schudde.

Rino’s kaken waren opeengeklemd en uit een mondhoek droop wit schuim.

Quattro Formaggi wist niets van geneeskunde, maar er moest iets heel ergs zijn gebeurd. Iets wat in je hoofd gebeurt waardoor je praktisch dood bent.

Een coma.

‘Rino! Ben je in coma?’

Stilte.

Hij gaf hem een tik, maar Rino deed niets en bleef die vragende uitdrukking op zijn gezicht houden.

Hij gaf hem nog een tik, iets harder ditmaal.

Niets.

Hij trok het pistool uit Rino’s broek, woog het op zijn hand en duwde het tegen Rino’s voorhoofd, terwijl hij diens harde, zware stem imiteerde: ‘Vuile verkrachter, ik maak je af.’ En toen stak hij het pistool in zijn neusgat, in zijn mond, smeerde er het speeksel mee uit over zijn kin.

Toen hij er genoeg van had, bleef hij even zo zitten, zijn hoofd leeg. Hij wreef over zijn pijnlijke ribben en gaf zichzelf intussen met het pistool alsmaar klappen tegen zijn bovenbeen.

==

==

126.

==

Er dansten vuurvliegjes voor Rino Zena’s ogen. Hij zag ook regendruppels, die zwaar als kwik op zijn gezicht vielen.

Verder alleen tinteling.

Zijn armen. Zijn benen. Zijn maag. Zijn mond.

Als een slaapzak vol mieren.

Hij wist niet meer waar hij was, maar als hij zich concentreerde kon hij nog wel iets horen: het gehijg van zijn eigen ademhaling, de storm tussen de bomen.

Er lag een soort paarse wolk over hem heen die de vuurvliegjes bedekte.

O ja, hij was in het bos. En waar de wolk dunner was moest Quattro Formaggi zijn.

‘Help me,’ zei hij. Maar zijn mond bewoog niet, zijn tong evenmin, de woorden kwamen niet over zijn lippen, en toch weergalmde het in zijn oren als een wanhopige angstkreet.

Hij voelde iets op zijn wang. Een tik misschien. Of een streling. Maar het was ver weg. Alsof zijn hoofd bekleed was met wol. Ruwe wol. Die donkergroene wol van de dekens op het internaat.

Het verbaasde hem dat hij nog kon denken.

Kleine gedachten. De een na de ander. Paarse gedachten, gedompeld in eindeloos zwart.

‘Rino, ben je in coma?’

Zijn hart begon harder te bonken. De woorden van Quattro Formaggi boorden zich als puntige pijlen door het paars dat zich vervolgens weer sloot, en bereikten hem.

‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij, wetend dat hij niet had gesproken.

‘Vuile verkrachter, ik maak je af.’ Nog meer pijlen drongen door de mantel heen. Maar ditmaal begreep Rino niet wat ze betekenden.

Kon hij ten minste maar een vinger bewegen...

Een vinger vol mieren.

Hij deed zijn best om zijn hand te verplaatsen. Misschien had hij hem bewogen, maar dat kon hij niet weten in die toestand.

‘Ben je dood?’ vroeg Quattro Formaggi hem.

Die vinger. Beweeg die rotvinger.

Hij moest Quattro Formaggi duidelijk maken dat hij hem meteen naar het ziekenhuis moest brengen.

Beweeg die vinger. Vooruit.

Hij gaf aan alle mieren het bevel om uit alle delen van zijn lichaam samen te komen in die vinger en hem op te tillen.

Maar de mieren gehoorzaamden niet, en plotseling werd de mist dichter en begon zijn lichaam te schokken en te trillen en werd het meegesleurd in het paars, dat overging in zwart.

Een gloeiend vuur ontvlamde in het midden van zijn borst en zoog de lucht weg uit zijn longen.

Rino smeekte God om hulp, hem uit dat zwarte gat te trekken, en net zoals de stuiptrekkingen waren gekomen, hielden ze op en was hij alleen, in een kalmte zonder licht.

==

==

127.

==

Quattro Formaggi zag hoe Rino zich verzette en vocht tegen een onzichtbare kracht die hem in bedwang had en probeerde mee te nemen. Rino spartelde met zijn armen en benen, sperde zijn ogen wijd open, kromde zijn rug, vertrok zijn mond, rolde met zijn hoofd, waardoor het dol geworden licht op zijn voorhoofd het bos met duizend gouden messen doorkliefde.

Angstig en onder de indruk probeerde Quattro Formaggi hem te helpen, hij wierp zich boven op hem om zijn armen tegen te houden, maar kreeg een dreun in zijn gezicht en een schop en trok zich ontmoedigd terug.

Aan zijn haren trekkend bad hij dat dit snel voorbij zou zijn. Het was te angstaanjagend om aan te zien.

Nu ging de onzichtbare kracht nog heftiger tekeer en boog hij zijn rug zover achterover dat het leek of hij zou breken, maar meteen daarop verdween hij weer en lag Rino daar slap in de modder. Ook de lantaarn was uitgegaan.

Hij is weggegaan omdat hij Rino’s ziel heeft afgenomen.

Zijn beste vriend was dood. De enige die van hem had gehouden.

Hij was gekomen om hem te helpen en God...

(die jou, lelijke, vuile, gore verkrachter, moordenaar, had moeten meenemen)

...had zijn leven genomen terwijl hij een rotsblok optilde.

Hij hurkte naast Rino neer.

En nu? Wat moet ik nu doen?

Op dat soort vragen gaf Rino gewoonlijk antwoord. Die wist altijd wat je moest doen.

Quattro Formaggi ging zitten en klopte zichzelf op de schouder. ‘Amen.’ En sloeg een kruisje.

Hij is voor mij gestorven. God wilde iemand hebben in ruil voor Ramona’s dood en Rino heeft zich opgeofferd.

(Straks vinden ze hem en dan denken ze dat hij haar heeft vermoord. Jou zal niets gebeuren.)

Quattro Formaggi glimlachte opgelucht. Toen stond hij op, stopte zijn snikkel terug in zijn onderbroek, raapte zijn zaklamp en helm op, stak het pistool in zijn broek en liep naar Ramona.

Hij schoof de ring met de schedel van haar vinger en hinkte terug naar de weg.

==

==

128.

==

De aluminiumdeur van de lift schoof open en Danilo Aprea, van top tot teen ingepakt, liep de hal van het appartementencomplex in.

Hij leunde tegen de deurpost van de lift. Zijn ogen waren gereduceerd tot twee spleetjes.

De centrale hal was een langwerpige ruimte, bekleed met een lambrisering van donker hout. Op de vloer lag glanzend marmer. Links de loge van de conciërge, met een kleine televisie en een stapel documenten. Rechts de trap. Aan de andere kant van de glazen deur dansten de regendruppels op de doorweekte deurmat en sloegen tegen de potten met geraniums.

Danilo had drie liter alcohol uitgebraakt en een hele pot koffie achterovergeslagen. Hij voelde zich nu iets beter, al kon hij niet zeggen dat hij helemaal nuchter was. Maar hij was tenminste niet meer misselijk.

Wankelend liep hij naar een deur die gecamoufleerd was in de houten wandbekleding, opende die en liep zonder het licht aan te doen een trapje af, vond de deurkruk en wierp de deur van de gemeenschappelijke garage open. Hij ademde in.

Dezelfde geur van vocht en benzine.

Sinds 12 juli 2001 was hij daar niet meer binnen geweest.

Hij vatte moed en drukte op het lichtknopje.

De neonlampen flikkerden en verlichtten een lange, ondergrondse garage waar twee rijen auto’s geparkeerd stonden.

Danilo liep door de garage en hoorde het geluid van zijn eigen voetstappen weergalmen tegen de betonnen muren.

De Alfa Romeo was bedekt met een grijs zeil.

Hij legde zijn hand op de motorkap. Bij die aanraking ging er een huivering door zijn onderarmen die hem kippenvel bezorgde.

Niet aan denken.

Hij haalde diep adem en trok het zeil weg.

Even zag hij voor zich hoe zijn dochter lachend in het kinderzitje zat. Hij verjoeg het beeld uit zijn geest.

Het kwam door dat kinderzitje dat Laura Aprea dood was.

‘Die vervloekte gesp is niet opengegaan. Hij bleef steken,’ had hij tot vervelens toe aan iedereen verteld. Aan Teresa, aan de politie, aan de hele wereld.

Op 9 juli 2001 had Danilo vrij gevraagd van zijn werk en was met zijn dochter naar de dokter gegaan voor een controle. Gewoonlijk hield Teresa zich met dat soort zaken bezig, maar die dag moest ze met haar moeder naar de notaris om wat zaken te regelen.

‘Alles prima in orde,’ had de dokter gezegd en hij had Laura een vriendelijk tikje op haar billen gegeven, die grinnikte en poedelnaakt op de onderzoekstafel lag te spartelen. ‘Dit roomsoesje doet het uitstekend.’

‘Dit is geen roomsoesje. Dit is een badeendje, toch?’ Danilo had zich naar zijn dochter omgedraaid met een glimlach van oor tot oor. En terwijl de dokter zijn handen stond te wassen, had hij zijn gezicht tegen buik van het meisje gedrukt en scheetgeluidjes gemaakt. Laura was gaan lachen. ‘Waar zijn mijn lekkere hammetjes gebleven? Hier zijn ze!’ En hij had zachtjes in die stevige beentjes gebeten waar hij zo dol op was.

Na het doktersbezoek waren ze naar de discountsuper gegaan.

Het was een hele onderneming om boodschappen te doen met Laura die in de buggy begon te zingen: ‘Daar is mijn papa op de pa-pa-pa-pa-paddenstoel...’

Daarna waren ze teruggegaan naar de auto. Danilo had de boodschappentassen op de achterbank, het meisje in haar zitje gezet en had gezegd: ‘Nou gaan we naar mama.’

En ze waren weggereden.

In die tijd werkte Danilo Aprea als nachtbewaker bij een transportbedrijf en hij wist dat daar vroeg of laat ontslagen moesten gaan vallen. Er was een grote kans dat hij ook moest vertrekken.

Hij reed over de rijksweg, die op dat tijdstip meestal leeg was, en dacht erover na dat hij zo snel mogelijk een nieuwe baan moest vinden, al was het maar voor tijdelijk, zoiets als Euroedil, een bouwbedrijf waar ze vaak bouwvakkers voor een korte periode nodig hadden.

En plotseling had hij gemerkt dat het in de auto stonk naar groene appels. Niet naar echte groene appels, maar de synthetische geur van groene appels van de antiroosshampoo.

‘Ik dacht dat het die Arbre Magique-geur was,’ had hij later aan zijn vrouw uitgelegd.

‘Hoe kan dat nou? Die dennengeur is van de deodorant en de groene appels van de shampoo. Dat is toch niet hetzelfde!’ had zijn vrouw wanhopig met gezwollen ogen geschreeuwd.

‘Je hebt gelijk. Maar ik had het niet meteen in de gaten. Ik weet ook niet waarom...’

Danilo had zich omgedraaid en gezien dat het rode truitje en het rode broekje van Laura helemaal besmeurd waren met een groene vloeistof.

‘Laura, wat heb je gedaan?’ Danilo had gezien dat de boodschappentas was omgevallen en de shampoofles zonder dop op de met zeep besmeurde achterbank lag.

Toen – hij herinnerde het zich nog als de dag van vandaag – had hij een zuigend geluid gehoord, een gesmoorde boer, en had hij naar het gezicht van zijn dochter gekeken.

De mond van het meisje was opengesperd en haar blauwe ogen staken rood uit de kassen. Ze spartelde wanhopig, maar de veiligheidsgordels van het kinderzitje deden hun werk en hielden haar op het stoeltje gepind als een ter dood veroordeelde op de elektrische stoel.

Ze ademt niet! De dop! De dop zit in haar luchtpijp!

Danilo had het stuur vastgeklampt en de auto zonder op of om te kijken met piepende banden naar de kant van de weg gereden, waarbij hij rakelings langs de voorbumper van een vrachtwagen scheerde die als een dolle begon te toeteren.

De Alfa Romeo was in een wolk van witte rook tot stilstand gekomen op de vluchtstrook van de rijksweg. Danilo was uit de auto gesprongen, gestruikeld, weer opgestaan, en had met een hart dat bonkte tegen zijn borstkas met twee handen aan het achterportier gerukt.

‘Hier ben ik! Hier ben ik! Papa komt eraan...’ had hij gehijgd, terwijl hij de veiligheidsgordels van het kinderzitje pakte om zijn dochter te bevrijden, die met haar handjes en beentjes spartelde en hem in zijn gezicht en op zijn borst schopte en sloeg.

En het ongelooflijke was dat die vervloekte gesp niet openging, er zaten twee enorme, oranjekleurige drukknoppen op die je alleen maar tegelijkertijd hoefde in te drukken, iets wat hij al honderd keer had gedaan, en al die keren gingen ze gewoon open, een Duitse gesp, ontworpen door de beste ingenieurs ter wereld, die de zwaarste veiligheidstest had doorstaan, die was goedgekeurd door een internationale commissie en voorzien was van een ce-markering, en toch ging die vervloekte gesp niet open.

Hij ging op geen enkele manier open.

Danilo had zichzelf toegesproken dat hij rustig moest blijven, dat hij niet in paniek moest raken, dat die gesp heus wel open zou gaan, maar de wanhopige blik van Laura en de gesmoorde snikken maakten hem buiten zinnen, hij had die gordels met zijn tanden los willen trekken, maar hij moest rustig blijven. Toen had hij zijn ogen gesloten om niet te hoeven zien hoe het meisje wegzakte en was hij doorgegaan met rukken, duwen en trekken, terwijl zijn dochtertje stikte. Hij had tevergeefs geprobeerd haar uit het stoeltje te krijgen en zich vervolgens brullend aan dat vervloekte ding vastgeklampt, maar de veiligheidsgordels van de auto zaten stevig om het plastic geraamte heen.

Ik moet haar bij haar voeten vastpakken. Ik moet haar voeten vastpakken en haar heen en weer schudden...

Maar hoe, als hij niets kon doen?

Toen had hij, de geur van de groene appels opsnuivend, zijn dikke vingers in de mond van zijn dochter, die nu, opeens zwakker en vermoeider, minder spartelde, gestopt en de dop die vastzat in de diepte van haar luchtpijp gezocht. Met zijn vingertoppen had hij haar kleine tong gevoeld, het strotklepje, de amandelen, maar niet de dop.

Nu bewoog Laura niet meer. Haar hoofdje bungelde op haar borst en haar armen hingen neer langs het zitje.

Ja, hij wist wat hij moest doen. Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht? Hij moest een gat in haar keel maken, dan kon de lucht... Maar waarmee?

Hij had geschreeuwd en gesmeekt: ‘Help! Help me! Een klein kind, mijn dochter gaat dood...’ en had zich tussen de twee voorstoelen gewrongen, hij, een beest van meer dan honderd kilo die zich tussen de twee stoelen wrong, met de versnellingspook tegen zijn borstbeen en zijn benen uitgestrekt tegen het handschoenenkastje. Met zijn rechterhand was hij erin geslaagd tegen de knop te duwen, waardoor het kastje was opengevlogen en papiertjes, boekjes, mapjes en een Bic-pen had uitgespuugd die onder de stoel rolde.

Hijgend had hij de vloer afgetast en eindelijk had hij de pen gevonden, en terwijl hij die in zijn vuist klemde, had hij zich omgedraaid, zijn rechterarm opgeheven en...

Ze is dood.

De pen was uit zijn handen gevallen.

Laura Aprea zat levenloos in het kinderzitje, met haar blauwe ogen opengesperd en haar armpjes gespreid, haar mond wijd open...

Een jaar na het ongeluk, toen zijn leven vrolijk naar de kloten was gegaan, had Danilo dit korte krantenberichtje gelezen:

==

Uit tests in 2002 met autokinderzitjes is gebleken dat de gordelsluitingen van het bedrijf Rausberg die zijn geproduceerd in 2000 en 2001 en zijn gebruikt door een aantal fabrikanten van kinderzitjes, niet altijd correct sluiten, ondanks de duidelijk hoorbare ‘klik’. Als de twee metalen pinnetjes scheef worden ingebracht, kan de veiligheidsgordel aan een van beide zijden niet meer op de juiste wijze vast komen te zitten, en kan de sluiting niet opengaan, wat gevaar kan opleveren voor het kind. Deze gevaarlijke sluiting is gemonteerd op kinderzitjes van de volgende merken: Boulgom, Chicco, Fair/Wavo, Kiddy en Storchemühle. Indien u een kinderzitje van één van deze fabrikanten bezit, wordt u geadviseerd de productiedatum ervan te controleren, en het zitje terug te sturen naar de fabrikant indien het jaar van productie 2000 of 2001 is. De fabrikant is in dat geval verplicht u de aanschafkosten van het zitje onmiddellijk en volledig terug te betalen.

==

==

129.

==

De bestelbus van Rino stond midden op de parkeerhaven geparkeerd.

Quattro Formaggi stapte over de vangrail en keek er even naar, krabbend aan zijn baard en met een hand op de wond in zijn schouder.

Hij moest ervoor zorgen dat de bestelbus niet kon worden gezien door voorbijgangers.

Hij kon de politie bellen en zeggen dat hij een moord had ontdekt en dan zou hij beroemd worden. Dan zou hij op de televisie komen.

Nee, dat kan niet.

Hij was een vriend van Rino en ze zouden meteen denken dat hij er ook iets mee te maken had.

Hij begon zichzelf tegen zijn voorhoofd te slaan, terwijl hij met opeengeklemde kaken herhaalde: ‘Denk! Denk! Denk, rotbrein.’

Als hij de koplampen aanzette, zou iedereen de Ducato zien. Maar de accu zou binnen een uur leeg zijn.

Hij opende het portier, zette de radio op het hoogste volume en liet het portier open zodat het binnenlichtje bleef branden.

Terwijl hij naar zijn Boxer liep, klonk ‘So Lonely’ van The Police uit de radio.

Hij begon te wiebelen met zijn hoofd en met gespreide armen in het rond te draaien in de regen. Een euforische vreugde deed zijn borst zwellen.

Ik leef! Ik leef! Ik leef!

Hij had gedood en hij leefde. En niemand zou het ooit ontdekken.

Hij pakte de Boxer van de grond, ging op het zadel zitten en zette zijn helm op. Hij kon zijn linkerarm niet gebruiken en het kostte hem moeite om te starten. Na een paar keer knetteren begon de motor te draaien en witte rook te produceren.

‘Goed zo, kleintje.’ Hij streelde de koplamp en ‘So lonely, so lonely...’ zingend ging hij op weg naar huis, voortgestuwd door wind en regen.

==

==

130.

==

Terwijl Beppe Trecca en Ida Lo Vino zich hadden opgesloten in de camper, raasde de storm over camping Bahamas.

Het banaanvormige uithangbord boven het toegangshek klapperde als een spinnaker. Een van de vier stalen ophangkabels knapte met een korte knal die verloren ging in het tumult.

==

==

131.

==

Danilo Aprea rolde het zeil op en legde het op de grond. Hij liep naar het voorportier en tastte als vanzelf in zijn broekzak.

Waar zijn de sleutels?

Toen hij zich herinnerde waar ze waren, moest hij tegen het raam leunen om niet te vallen.

‘Nee, dit kan niet. Dit kan niet,’ herhaalde hij hoofdschuddend. Toen sloeg hij zijn handen voor zijn gezicht. ‘Wat stom... Wat stom...’

Op de dag dat Laura was begraven, had hij ze in het kanaal gegooid, zwerend dat hij nooit meer in zijn leven in die auto zou rijden.

Wat nu?

Hij mocht niet alleen vanwege een lullige sleutelbos opgeven. Zo’n onnozel probleem mocht hem niet tegenhouden.

‘Om Danilo Aprea tegen te houden moeten ze hem met een bazooka neerknallen,’ schreeuwde hij uit, waarbij hij vaststelde dat zijn stem erg stevig en standvastig klonk. ‘En bovendien hoef ik alleen maar naar boven te gaan en de reservesleutel te pakken.’

Hij ging terug naar boven en begon te zoeken in alle laden, in elke kast, haalde elke doos, elke vervloekte hoek overhoop.

Ze waren verdwenen. Opgelost. Verteerd.

Hij was een ordelijk mens. Hij raakte nooit iets kwijt. ‘Elk voorwerp heeft zijn eigen plek en elke plek heeft zijn eigen voorwerp,’ luidde zijn motto.

En dus moesten die sleutels ergens zijn, ergens verstopt zijn. Alleen wist hij niet meer waar hij moest zoeken.

Hij was moe, verhit en had verschrikkelijke hoofdpijn. Hij sleepte zich door het appartement, dat eruitzag alsof er een stelletje dragonders had huisgehouden, en plofte uitgeput en wijdbeens neer op de bank.

Tenzij...

Hij sprong overeind alsof het kussen in brand stond.

Als die trut Teresa ze nou eens, tegen het advies van de bandenboer in, had gejat?

Maar waarom?

De bandenboer had een Lexus, wat moest zij dan met een oude Alfa?

Zomaar. Om mij te pesten. Of misschien was Teresa bang dat ik weer zou gaan rijden.

Maar Rino had ze ook heel goed gejat kunnen hebben als hij hier de was kwam doen. Of die vervloekte Cristiano. En waarom zou je die krankzinnige Quattro Formaggi moeten uitsluiten?

Zijn auto deed iedereen het water in de mond lopen. Stel je voor wat er zou gebeuren als hij eenmaal het schilderij van de klimmende clown in zijn kamer had hangen, zo’n waardevol voorwerp zou iedereen proberen te stelen...

Het eerste wat ik morgen moet doen is een gepantserde voordeur met een heleboel sloten aanbrengen.

Maar intussen had hij geen autosleutels.

Ik ben erg moe. Misschien moet ik het voor vanavond maar afblazen...

Maar hij kende zichzelf te goed, als hij nu niet doorging zou hij de volgende dag de moed niet hebben om de kraak in zijn eentje te plegen. En bovendien zou hij dan de buit met iemand anders moeten delen.

Nee. Dat is ondenkbaar.

Maar hij voelde zich leeggezogen en zijn ogen vielen dicht.

Hij moest weer flink zijn. En hij wist maar één manier om weer flink te worden. Gapend en met slepende voeten liep hij naar de keuken. Hij had alles uit de keukenkastjes getrokken, en daar zat ook een fles koffielikeur bij.

Hij zette de fles aan zijn mond en voelde zich meteen beter.

(In plaats van hier als een kip zonder kop rond te lopen, kun je beter in de garage gaan kijken of iemand zijn sleutels in zijn auto heeft laten zitten.)

‘Dat is het! Je bent geniaal!’

Als het lot een vast plan had dat bepaalde dat de loop van zijn leven die nacht veranderde, zou hij absoluut een auto vinden die niet was afgesloten.

==

==

132.

==

Om te beginnen had hij geen pijn.

En dat was een groot goed.

En verder dacht hij niet dat hij dood was.

En dat was ook een groot goed.

Gedurende een onmetelijk ogenblik, toen de fluorescerende nevel plotseling was opgezogen door het zwart, had Rino Zena zeker geweten dat het woord ‘einde’ onder zijn levensverhaal was geschreven.

Maar nu was het paars teruggekeerd.

Niemand kon hem verzekeren dat hij niet dood was. Maar Rino had altijd geloofd in het paradijs en in de hel, en deze plek was het een noch het ander. Daar was hij zeker van. Hij was zich ervan bewust dat hij nog steeds in zijn eigen lichaam was.

Hij kon denken. En denken is leven.

En ook al leed hij niet erg, toch voelde hij een ver vuur, een pijn op afstand, en mieren die door zijn aderen krioelden, maar hij meende ook duizend kilometer verderop The Police te horen, en de regen die op de bladeren viel, die zilverkleurig van de takken druppelde, die langs de schors van de bomen droop en de aarde doordrenkte.

Hij was blind. Ongevoelig. Verlamd. En toch – raar maar waar – voelde hij zichzelf.

Toen hij bij bewustzijn was gekomen, was het donker minder donker, en verkleurde het langzaam tot een fosforescerend paars en waren er opeens miljoenen mieren. Ze bedekten de vlakte tot aan de horizon. Net zo groot als die mieren die in augustus op de korenvelden te vinden zijn. Met een glanzende kop en voelsprieten.

Rino begreep niet of ze binnen in hem of buiten hem waren. En of hij zelf die woestijn was waarover ze marcheerden.

Hij merkte dat er pal achter de paarse wolk die hem omhulde een andere werkelijkheid was. De werkelijkheid waaruit hij omlaag was gevallen.

Het bos. De regen.

Hij zag zichzelf weer in het bos met het rotsblok in zijn handen, Quattro Formaggi, het dode meisje.

Hij moest daarheen terugkeren.

Hij dacht dat hij nog steeds daar was, en wist zeker dat Quattro Formaggi was weggegaan om hulp te halen.

==

==

133.

==

Met de fles koffielikeur in zijn hand had Danilo Aprea de auto’s in de garage gecontroleerd. Eén voor één.

Allemaal op slot.

Alle bewoners van dat vervloekte appartementencomplex waren als de dood dat hun auto gestolen werd. En honderd procent zeker weten dat ze er ook inbraakalarmen en andere shit in hadden aangebracht.

Hij had erover gedacht om een raampje in te slaan en de ontstekingskabels aan elkaar te verbinden, net als in films.

Maar zulke dingen waren niet voor hem weggelegd. Hij zou er dagen over doen om alleen al het dashboard los te krijgen.

Was Quattro Formaggi maar hier...

Als een hond met rabiës ontblootte Danilo zijn tanden en schreeuwde paars van woede: ‘Krijg de kolere! Krijg allemaal de kolere! Mij zullen jullie niet tegenhouden. Begrepen? Mij zullen jullie niet tegenhouden. Jullie proberen het op allerlei manieren, maar het zal jullie niet lukken! Nee! Nee! En nog eens nee! Ik moet die kraak plegen.’ En hij schopte tegen het portier van een Mini Cooper, wat ontzettend veel pijn deed. Vloekend en tierend begon hij rond te springen en toen de pijn afnam pakte hij de fles koffielikeur, dronk er een derde van op en liep waggelend naar de uitgang van de garage.

==

==

134.

==

Zijn mobiel zat in zijn broekzak.

Toen Rino Zena aan zijn gsm dacht, zag hij het voor zich als een gigantisch apparaat, alsof het geprojecteerd was op het paarse gewelf.

Het was niet een foto van zijn gsm, maar een tekening, gemaakt met een dikke zwarte viltstift. De cijfers geschreven in een kinderlijk handschrift en in plaats van het schermpje een cirkel met een glimlach en twee ogen. Hij had er voor eeuwig naar kunnen kijken.

Maar nu moest hij zijn mobieltje uit zijn broekzak halen...

Hij moest praten met de mieren en hun uitleggen wat ze moesten doen.

==

==

135.

==

Danilo Aprea stond met zijn handen in zijn zij tegen de borstwering van het kanaal en staarde versuft naar de regendruppels.

In het licht van de lantaarn boven het voetgangersbruggetje leken de druppels zilverdraden die smolten op het bruinige oppervlak van de rivier, in toom gehouden door de bedijking.

De oevers en een groot deel van de pijlers onder de brug waren opgeslokt door het hoogwater. Als het zo bleef regenen, zou het water nog voor de ochtend over de dijken stromen.

Danilo was tot op zijn onderbroek doorweekt. Zijn wangen en kin ijskoud en zijn brillenglazen gestreept door de regen.

De vijftig meter afstand tussen zijn huis en de plek waar hij nu stond, waren voldoende geweest om hem te reduceren tot een natte dweil.

Een doos van piepschuim, zoals gebruikt wordt voor vis, schoot slingerend als een rubberboot op de stroomversnellingen van de Colorado tussen de golven door en verdween onder de brug.

Terwijl Danilo geen aandacht probeerde te besteden aan een ijskoude straal water die langs zijn rug droop, sloot hij zijn ogen en probeerde zich te herinneren waar hij vijf jaar daarvoor de autosleutels had gelaten.

Hier ongeveer.

Vijf jaar geleden op 12 juli... Het was bloedheet en ik werd belaagd door muggen.

Na de begrafenis van Laura had hij Teresa en haar moeder naar huis laten gaan. Hij had de Alfa genomen en was gestopt bij een bar waar hij het eerste glas grappa van zijn leven had gedronken, vervolgens had hij voor de zekerheid een hele fles gekocht, was daarna langs een winkel met auto-onderdelen gereden, had een autozeil aangeschaft en was teruggereden naar huis. Hij had de auto in de garage geparkeerd, het zeil eroverheen gespannen en was naar het kanaal gelopen.

Die dag had de rivier er heel anders uitgezien. Het had al heel lang niet geregend en de rivier was niet meer dan een stinkend, door insecten geteisterd beekje dat langzaam tussen karkassen van brommers, skeletten van huishoudelijke apparaten en bloeiende slangenwortel stroomde.

Danilo had naar het groenige water gekeken. Vervolgens had hij de autosleutels uit zijn broekzak gehaald en met al zijn kracht in het kanaal gegooid. De sleutelbos was over het beekje en de met riet bedekte zanderige oever gevlogen, was tegen de dijk gebotst, neergekomen op de waterlijn en verdwenen tussen de grote betonblokken die in de droge modder waren weggezakt.

Hij herinnerde zich dat nog zo goed omdat hij even had gedacht dat hij eigenlijk omlaag had moeten klimmen om de sleutels in het water te gooien, want dat anders de oude mannen die soms op de brug kwamen vissen ze konden vinden en vervolgens zijn auto zouden stelen. Maar dat had hij niet gedaan.

Iedereen zou gezegd hebben dat het logisch gezien onmogelijk was dat ze daar nog steeds zouden zijn, dat ze waren meegevoerd door de stroom en op dit moment allang op de bodem van de zee lagen. Maar dit alles onder normale omstandigheden. De omstandigheden waarin Danilo zich bevond waren echter niet normaal, dit was zijn leven en als het lot had besloten dat hij ze moest vinden, zou hij ze vinden.

Hij rende langs het kanaal, over de bakstenen brug en keerde terug naar het punt waar hij zich herinnerde dat de sleutels waren neergekomen.

Hij keek omlaag. Het was niet erg hoog. Twee, drie meter. Hij kon aan zijn armen gaan hangen en zich dan naar beneden laten vallen.

Het probleem zou erna komen, als hij er weer uit moest komen.

Een meter of twintig onder hem stak een boomstronk uit het water.

Vandaar kan ik bij de weg komen.

Danilo zette zijn bril af en stopte die in de zak van zijn jack.

Hij klom op het muurtje, haalde het kettinkje met het medaillon van Pater Pius tevoorschijn, kuste het en ging aan de brugleuning hangen.

Nu hoefde hij zich alleen nog te laten vallen.

En ook nog de moed daartoe vinden.

Maar al had hij die moed niet gevonden, hij zou zichzelf nu nooit meer aan zijn armen omhoog kunnen trekken en dus...

Hij ademde diep in en liet zich vallen.

Hij belandde tot aan zijn middel in het water. Het was zo koud dat hij niet eens de kracht had om te schreeuwen. Miljarden naalden prikten in zijn vlees en onmiddellijk werd hij gegrepen door de razende stroom. Om niet te worden meegesleurd moest hij zich met beide handen vastklampen aan de takken die in de spleten tussen de bakstenen van de walkant groeiden.

Hij kon niet eens zijn voeten op de bodem zetten, zo sterk was de stroom. En hoewel de takken stevig waren, zouden ze zijn gewicht niet lang kunnen houden.

Hij begon de rivierbodem af te tasten, op zoek naar zijn sleutels. Met een hand liet hij een tak los en meteen ging hij kopje onder.

Hij kreeg een heleboel water binnen dat naar aarde smaakte.

Hij kwam weer boven, begon te spugen en ging daarna, happend naar adem, verder met het aftasten van de bodem. Met zijn vingertoppen voelde hij de scherpe randen van de met algen bedekte betonblokken en de glibberige stelen van de waterplanten. Hij kon zijn van kou verstijfde vingers nauwelijks bewegen.

Ze zijn er niet. Hoe zouden ze er ook nog steeds kunnen zijn? Alleen een stommerik als ik kon denken dat ze na vijf jaar...

De tak waaraan hij hing, liet plotseling los van de muur. Danilo voelde dat hij gegrepen werd door de stroom en begon met zijn armen en benen te zwaaien als een hond die wanhopige pogingen doet om niet te verdrinken. Maar het was onmogelijk, en dus probeerde hij zich wanhopig vast te klampen aan de betonblokken, die echter te glad waren. Hij stootte met zijn knokkels tegen een ijzeren staaf die uit de modder stak. Hij slaagde erin die vast te pakken en bleef zo hangen, tussen de draaikolken en het oorverdovende tumult van het water, als een grote tonijn aan de haak.

Hij wist dat hij dit niet lang kon volhouden, de kou was ondraaglijk en de stroom was sterk, maar als hij losliet zou hij worden meegesleurd en precies tegen het traliewerk van de sluis, een kilometer verderop, terechtkomen.

Waar ben ik mee bezig?

Plotseling, als een slaapwandelaar die wakker wordt in de dakgoot op de vijfde verdieping van een flatgebouw, werd hij doodsbang bij de gedachte aan de ellende waarin hij zichzelf had gestort. Alleen een suïcidale vlaag van waanzin had hem van de veilige warmte van thuis naar dit kolkende, bijna overstromende kanaal kunnen brengen.

Hij barstte los in een kanonnade van niet voor herhaling vatbaar gevloek waarvoor hij voor eeuwig verdoemd zou worden, ware het niet dat hij zeker wist dat hij allang gedoemd was om te branden in de hel.

Zijn krachten waren uitgeput, hij probeerde stand te houden, zich vast te klampen aan de ijzeren staaf, maar inmiddels stak alleen nog zijn neus als een haaienvin boven het water uit. Net wilde hij loslaten, toen hij merkte dat er iets om de staaf heen zat, een soort metalen ring.

Hij raakte het aan.

Nee! Dit kon niet waar zijn!

Hij was zo geëmotioneerd dat hij de staaf bijna losliet.

De sleutels!

Ik heb de sleutels gevonden!

Mijn eigen sleutels.

Alle drie. Die van de auto, van de voordeur en van het rolluik van de garage.

Wat een ongelooflijke mazzel!

Nee, dat was te zacht uitgedrukt. Dit was een mirakel. Een onvervalst mirakel.

Toen hij de sleutels had weggegooid, waren ze tegen de dijk gebotst en was de sleutelring om de staaf gevallen.

Zoiets als dat spel op de kermis, waarbij je een pluchen knuffel wint als je een ring om een fles gooit. Maar hij had niet gemikt. Hij had die staaf niet eens gezien.

Dit betekende dat God, het lot, het toeval, wat het dan ook mocht zijn, het zo had gewild. Hoe groot was de kans dat zoiets kon gebeuren? Eén op de tien miljard.

Die sleutels waren al die jaren daar gebleven, ondergedompeld in het water en de modder, wachtend tot hij ze weer kwam halen.

Half verdronken en onderkoeld voelde Danilo Aprea midden in zijn borstkas een soort gloed die hem verwarmde en alle twijfel en angst over wat hij aan het doen was wegvaagde, zoals een gloeiende oven binnen een seconde een stuk papier tot as maakt.

Daarboven in de hemel was iemand die hem hielp.

Hij trok de sleutelbos van de staaf. Hij klemde hem stevig in zijn handpalm. En toen, vastbesloten dat hij een manier zou vinden om uit die rivier te komen, ademde hij diep in, sloot zijn mond, kneep zijn neus dicht en liet zich gaan.

==

==

136.

==

De drie verroeste kabels waaraan de grote banaan vastzat, waren gespannen als de stagen van een zeilschip in een zuidwester storm.

Op ongeveer dertig meter afstand van het uithangbord waren Beppe Trecca en Ida Lo Vino in de Rimo SuperDuca 688tc verstrengeld in een hartstochtelijke omhelzing.

In het slaapgedeelte boven de bestuurderscabine was de maatschappelijk werker op zijn rug gaan liggen en zat Ida schrijlings en hijgend op hem, terwijl ze haar kleine borsten masseerde die wit uit haar zwartkanten beha staken.

Verdoofd door het lawaai van de regen, het onweer en de kopstoten van Ida tegen het gecapitonneerde plafond van de camper, ademde Beppe diep in en uit, met de vrouw van zijn beste vriend weggezakt over zijn lid, en vocht met zijn eigen sympathisch zenuwstelsel dat had besloten dat hij binnen een paar seconden een orgasme zou krijgen. Hij voelde het laaghartig afdalen langs zijn ruggenmerg, zich vastbijten in zijn dijen, zich razend bundelen tegen zijn bekken en zijn spieren samenspannen.

Hij moest Ida afremmen, even laten stoppen, heel even maar, want zo zou hij het niet lang meer volhouden...

Hij pakte haar taille vast om haar op te tillen en van zich af te halen, maar zij vatte het anders op en klemde zich om hem heen terwijl ze, nog steeds pompend, in zijn linkeroor fluisterde: ‘Ja... Ja... Je weet niet hoe ik naar dit moment heb verlangd. Dieper... Dieper!’

Oké, zo lukte het dus niet. Hij moest het in zijn eentje doen, zijn orgasme bedwingen, aan iets anders denken, iets walgelijks, iets abjects, iets wat hem zou kalmeren. Het hoefde maar heel even te duren, dan zou het weer over zijn.

Hij stelde zich voor dat hij pater Marcello vanachter pakte. Die afschuwelijke man, vol pokdalige littekens en aangetast door psoriasis, die in de parochie woonde. Hij stelde zich voor dat hij de slappe, behaarde kont van de priester uit de Marken penetreerde.

Dat hielp inderdaad een beetje. Maar zodra hij in de schemering van het leeslampje het van genot vertrokken gezicht van Ida zag die als in trance haar wijsvinger tussen haar vochtige lippen stak en over haar tong duwde, hield hij het niet meer uit. Hij probeerde aan iets nog deprimerenders te denken waarbij de noche triste van Cortés en de verschrikkelijke afslachting van het Azteekse volk in hem opkwam, maar dat was nog steeds niet genoeg, en hij kwam in stilte klaar.

Hij wist niet eens of het door het genot of door de teleurstelling kwam. Hij smoorde zijn eigen gekreun en hoopte dat hij lang genoeg stijf zou blijven om haar ook te laten klaarkomen.

Onverstoorbaar als een Pruisische infanterist klemde hij zijn kaken opeen.

‘Beppe... Beppe... O god, ik kom klaar... Ik kom! Ik kom!’ piepte Ida terwijl ze haar nagels in zijn schouders drukte.

Op hetzelfde moment gaf een windvlaag de genadeklap aan het uithangbord, braken de kabels en maakte de banaan zich los van de schroefbouten, vloog als een boemerang over de parkeerplaats van de camping, over het frisdrankstalletje heen, over een paar karvans heen, en wrikte zich in de zijkant van de camper.

Beppe schreeuwde, klampte zich vast aan Ida en dacht dat er een bom was ontploft. Mario Lo Vino had hen ontdekt en een explosief onder de camper gegooid. Maar toen merkte hij dat er een wand was opengescheurd, geopend als een blikje tonijn, door een halve banaan, geel en met bruine steel en al, die de eethoek en het keukentje ondersteboven gooide.

Het uithangbord had waarschijnlijk een kritiek punt van de camper geraakt, want het dak liet met een dof gekreun los van de zijkant, en de wind, loeiend door het gat, voerde het mee.

De twee arme geliefden, nat en naakt, omarmden elkaar in doodsangst op wat er restte van het vlierinkje.

==

==

137.

==

Quattro Formaggi was geen hond tegengekomen op de terugweg. Dat had hem niet verbaasd, want dit was een bijzondere nacht.

Zijn nacht.

Bijna vijf kilometer ondergelopen wegen, omgevallen bomen en door de storm weggeblazen reclameborden. Het grote scherm op Piazza Bologna waarop de temperatuur en de tijd werden aangegeven dat bevestigd was tegen het gebouw van de Algemene Verkeringsmaatschappij, was gevallen en hing nu aan een elektriciteitskabel; er was geen politieauto, geen brandweerwagen te bekennen.

Quattro Formaggi hield stil voor de Mediastore, zette zijn brommer met het kettingslot vast aan de gebruikelijke paal en hinkte naar het trappetje dat naar zijn huis voerde. Hij opende de deur, sloot die achter zich, leunde ertegen, sperde zijn mond open en begon, ondanks de pijn aan zijn schouder waar Ramona het spiegeltje in had gedrukt, hoofdschuddend te huilen van vreugde.

Hij keek naar zijn handen.

Die handen hadden gedood.

Quattro Formaggi slikte en een schaamteloze huivering greep zijn dijen vast en kneep in zijn schaambeen. Zijn benen werden slap en konden hem niet meer dragen; hij moest zich vasthouden aan de deurgrendel om niet te vallen.

Hij trok zijn schoenen uit en smeet zijn kleren op de grond alsof ze brandden op zijn huid.

Hij sloot zijn ogen en zag de hand van het meisje die zijn pik vasthield, met om haar ringvinger de zilveren ring met het doodshoofdje. Hij zocht in zijn broekzak, vond de ring, drukte die stevig tussen zijn handen en slikte hem vervolgens in.

==

==

138.

==

Rino Zena, de Grote Generaal der Mieren, had zijn insectenleger opgesteld in een miljoen bataljons.

De mieren waren braaf en gehoorzaam en zouden al zijn bevelen opvolgen.

Luistert allen!

Onder de paarse hemel gingen de mieren in de houding staan en miljarden zwarte ogen keken hem aan.

Ik wil dat jullie allemaal naar mijn rechterarm gaan.

Zoals hij het zag, was zijn arm een lange zwarte tunnel die zich verbreedde in een soort plein, vanwaaruit vijf kleine, doodlopende tunnels vertrokken.

De mieren dromden erin samen, op en onder elkaar, en vulden de tunnel helemaal tot aan het eind, tot aan het puntje van zijn vingers.

En als jullie nu allemaal tegelijk op de goede manier bewegen, zal mijn arm zich verplaatsen en mijn hand het mobieltje pakken.

Goed zo, miertjes, jullie doen het heel goed.

==

==

139.

==

Danilo Aprea was teruggegaan naar de garage en kon niet stoppen met klappertanden en trillen. De ijzige kou was doorgedrongen tot in het merg van zijn botten.

‘Wat koud! Ik ga dood!’ herhaalde hij, terwijl hij het portier van zijn Alfa Romeo probeerde te openen.

Eindelijk gleed de half verroeste sleutel in het slot.

Danilo onderdrukte een zucht, sloot zijn ogen, draaide de sleutel om, en als door toverkracht schoof het knopje van het slot omhoog.

‘Ja! Ja! Ja!’ Hij maakte pirouettes en hief zijn armen op als een flamencodanser, stapte toen in de auto, rukte zijn doorweekte kleren, sokken en schoenen van zich af tot hij naakt was.

Hij had onmiddellijk iets nodig om zich mee te bedekken, anders riskeerde hij nog onderkoeling.

Hij keek achter zich om te zien of er op de achterbank misschien iets lag wat hij kon aantrekken...

Die Schotse plaid die Teresa gebruikte voor picknicks.

...maar zag hem niet. Daarentegen vond hij de fles grappa die hij had gekocht toen hij terugkwam van de begrafenis. Hij was nog meer dan halfvol.

‘Vooruit maar!’ Hij sloeg de fles met zoveel hartstocht achterover dat hij haast stikte. De alcohol gleed door zijn slokdarm en verwarmde zijn ingewanden.

Beter. Veel beter.

Maar dat was niet genoeg. Hij moest iets aantrekken, maar wilde niet naar boven.

Ten slotte sjorde hij de zwart-wit geblokte pluchen hoezen van de achterbank en trok die over elkaar aan. Zijn hoofd stak hij door het gat voor de hoofdsteun en zijn armen liet hij uitsteken tussen de zijnaden.

‘Perfect.’

Maar dat was nog steeds niet voldoende. Hij moest de motor starten en de verwarming op de hoogste stand zetten.

Hij zette zijn bril op, stak de sleutel in het contact en draaide die om.

Geen hikje, geen schokje van de startmotor.

De accu was leeg.

Wat had je anders verwacht na al die tijd?

Hij legde zijn handen op het stuur en staarde naar de Arbre Magique met dennengeur.

Het was toch vreemd dat de auto niet startte.

Er klopte iets niet. Waarom had God hem wel die sleutels laten vinden en er niet voor gezorgd dat de accu geladen was?

Hij nam nog een slok grappa en begon over zijn armen wrijvend na te denken over de aard van de twee mirakels.

Nu hij er goed over nadacht, waren het in feite twee totaal verschillende fenomenen.

Dat de sleutelring om die ijzeren staaf vast was blijven zitten was zeer onwaarschijnlijk, nog onwaarschijnlijker dan de hoofdprijs van een loterij winnen. Maar er bestond een kans. Hoe klein die kans ook leek, hij bestond toch echt.

Als de accu op eigen houtje was opgeladen, was dat een overdreven wonder geweest, zoiets als de Madonnina van Civitavecchia die bloed huilt, of Jezus Christus die brood en vis vermenigvuldigt.

Een waar wonder, waardoor deze garage, als de Kerk er lucht van kreeg, zou veranderen in een heiligdom.

Danilo wist zeker dat de Heer hem hielp, maar niet zodanig dat Hij een onvervalst wonder tegen alle wetten van de natuur in verrichtte. Het terugvinden van de sleutels was weliswaar een wonder, maar dan meer een tweederangs wonder. Het opladen van de accu zou een eersterangs wonder zijn en was bijna zoveel waard als de verschijning van de Heilige Maria.

‘Het is goed zo! Ik heb genoeg aan wat U hebt gedaan, Heer. Rustig maar, ik zorg zelf wel voor die accu,’ zei Danilo, en op hetzelfde moment ging het rolluik van de garage omhoog. Het verblindende licht van twee wolfraamkoplampen deed de ruimte baden in daglicht.

Danilo probeerde weg te duiken onder het dashboard.

Wie is dat verdomme?

Een grote zilverkleurige terreinwagen met rookglazen ruiten en goudkleurige velgen gleed voor hem langs en parkeerde pal naast hem.

Dat is Niccolò Donazzan, die lul die bulkt van het geld. Zijn ouders hebben een auto van vijftigduizend euro voor hem gekocht. Hij komt zeker stoned terug van de discotheek.

Wat waren dat voor ouders?

Danilo keek op zijn horloge. Dat zat vol water en de wijzers stonden stil. Hij moest opschieten, want nog even en de eerste forensen zouden hun huis uit komen.

Niccolò Donazzan stapte uit de terreinwagen. Hij had een zwarte bandana om zijn hoofd en droeg een wit leren jack met franjes en een gescheurde spijkerbroek waarvan de flarden nog net vastzaten aan de tailleband.

Op hetzelfde moment vloog het andere portier open en stapte een voddenbaal met twee strokleurige vlechten à la Pippi Langkous uit. Een enorme donkere bril omhulde haar gezicht. Ze droeg een paarse winterjas met een capuchon van bont en een uitgezakte broek waarvan het kruis op haar knieën hing. Hij zag hoe zijn jonge medebewoner het meisje nogal hardhandig bij haar armen vastpakte en tegen de motorkap van de Alfa smeet.

‘Wel godverd...!’ Danilo hield een hand voor zijn mond.

Donazzan wierp zich ook op de motorkap en begon haar zo hartstochtelijk te kussen dat het leek alsof hij haar tong uit haar mond wilde rukken.

Verstopt onder het dashboard zat Danilo in stilte te tieren.

Wat nu?

Die twee leken vast van plan te zijn om te neuken op zijn motorkap. De jonge Donazzan was druk in de weer met de broekrits van het meisje. Zij bonkte met haar hoofd tegen de voorruit, maaide om zich heen en kreunde zonder dat het joch nog iets had gedaan. Of ze was epileptisch, of ze was zo stoned dat ze dacht dat ze meespeelde in een pornofilm.

Donazzan probeerde haar te kalmeren. ‘Goudhaartje toch, als je zo beweegt kan ik je broek niet los krijgen...’

Danilo kwam overeind en schreeuwde: ‘Hou daarmee op, jullie! Ik vertel het aan je vader!’

Toen het joch die stem hoorde donderen in de stilte sprong hij als een champagnekurk in de lucht en kwam neer op de motorkap. Goudhaartje slaakte een jammerende kreet en sprong ook van de auto af.

Angstig en schuldbewust klampten ze zich aan elkaar vast en probeerden te begrijpen wie daar had gesproken.

‘Begrepen? Ik vertel het aan je vader. En ik meld het ook bij de bewonersveragdering.’

Eindelijk zagen de twee door de voorruit van de Alfa Romeo het hoofd van een dikke man, gekleed als Fred Flintstone.

Het duurde even voor Niccolò Donazzan begreep dat het Aprea was, die kerel van de tweede verdieping. Hij was zo geschrokken van het dreigement dat zijn vader zou worden ingelicht dat hij zich niet eens afvroeg wat Aprea in godsnaam om drie uur ’s nachts in die kleren in die auto deed.

‘Sorry... We wisten niet dat u daar was. Anders...’ stamelde hij.

‘Anders wat, jochie?’

‘Anders had ik het niet gedaan. Ik zweer het! Duizendmaal excuses.’

‘Goed.’ Danilo trok een tevreden gezicht. ‘Geef me nu maar je jack. Je krijgt het morgen terug.’

‘Mijn jack? Maar dat is een originele Avirex... Dat heb ik van mijn...’ De jongen moest erg gehecht zijn aan dat afschuwelijke motorjack.

‘Spreek ik soms Arabisch? Je jack! En niet zoveel praatjes. Wil je dat ik naar je vader ga?’

‘Maar...’

‘Niks maar. En geef me ook je broek en je laarzen.’

Donazzan aarzelde.

‘Toe, geef het hem maar. Zie je niet hoe gek hij is? Hij is compleet de weg kwijt, zo iemand is in staat een bloedbad aan te richten,’ onderbrak het meisje hem tamelijk rustig. Ze was goed hersteld van de schrik en had een sigaret opgestoken.

‘Ze heeft gelijk. Zie je niet hoe gek ik ben? Luister maar naar je vriendinnetje, dat is beter.’

Ze onderbrak hem, een wolk rook uitblazend. ‘Ik ben zijn vriendinnetje niet.’

Intussen had de jongen zijn laarzen en broek uitgetrokken.

‘Geef op. Snel.’ Danilo stak zijn arm door het raampje en pakte de kleren aan. ‘En nu moeten jullie de auto duwen. De accu is leeg.’

Niccolò Donazzan zei tegen Goudhaartje: ‘Toe, help even. Zijn accu is leeg.’

Het meisje liep onwillig naar de kofferbak van de auto. ‘Wat een gezeik allemaal!’

Het tweetal begon de auto naar de uitgang van de garage te duwen.

Danilo wachtte tot hij voldoende snelheid had, liet de koppeling opkomen en schakelde in de tweede versnelling. De motor hikte drie keer en startte toen in een wolk van witte rook.

Ook die twee, zei Danilo tegen zichzelf terwijl hij de garage uitreed, waren door God gezonden engelen.

==

==

140.

==

De mieren bewogen zijn arm, maar stierven bij duizenden tijdens die krachttoer. De dode mieren werden uit de holte gesleept en vervangen door nieuwe, die afkomstig waren van ver verwijderde regionen van zijn lichaam.

Rino Zena kon niet begrijpen waarom ze zichzelf opofferden om hem te helpen.

De mieren in zijn hand bewogen tegelijk en gecoördineerd, waardoor zijn vingers zich konden buigen om het mobieltje uit zijn broekzak te pakken.

Goed zo... Goed zo, kleintjes.

En nu moeten jullie Cristiano opbellen. Toe, alsjeblieft...

Rino probeerde zich voor te stellen dat zijn duim tweemaal op de groene toets drukte.

==

==

141.

==

In huize Zena ging de telefoon niet vaak.

En na een bepaald tijdstip nooit.

Een paar keer had Danilo Aprea, ten prooi aan een van zijn aanvallen van heimwee naar Teresa, na elf uur ’s avonds nog gebeld om een vertrouwde stem te horen. Rino had hem aangehoord en vervolgens uitgelegd dat hij zijn tanden uit zijn bek zou slaan als hij nog eens op dat tijdstip zou bellen.

Maar die nacht, na maanden van stilte, begon de telefoon te rinkelen.

Het duurde drie volle minuten voordat Cristiano, die boven lag te slapen, wakker werd van geluid van de rinkelende telefoon.

Hij had net een nare droom. Hij was helemaal warm en zijn lakens waren nat van het zweet, alsof hij koorts had. Hij tilde zijn hoofd op en merkte dat de storm nog niet was gaan liggen. Het kapotte luik klapperde tegen het raam. En het tuinhekje buiten kermde in de wind.

Hij stierf van de dorst.

De ham.

Hij strekte zijn arm uit, pakte de fles van de grond en terwijl hij dronk, hoorde hij de telefoon rinkelen.

Waarom neemt papa niet op?

Hij wapperde met de dekens om wat warmte te laten ontsnappen en gaf toen, omdat de telefoon maar bleef rinkelen, een paar vuistslagen tegen de dunne wand die zijn kamer scheidde van die van zijn vader, en schreeuwde met een dikke stem: ‘Papa! Papa! Telefoon! Hoor je ’m?!’

Niets.

Hij was zeker voor de verandering dronken, en wanneer hij dronken was kon er een kudde gnoes door zijn kamer denderen, dan zou hij het nog niet merken.

Cristiano stopte zijn hoofd onder zijn kussen en na minder dan een minuut zweeg de telefoon.

==

==

142.

==

Nadat de banaan de camper had getransformeerd in een spider, had de storm de kussens, de borden, het Chinese eten en al het andere opgetild en op de parkeerplaats gesmeten.

Beppe Trecca en Ida Lo Vino zaten naakt en trillend als één geheel verstrengeld op wat er over was van het vlierinkje.

Boven hun hoofden kronkelde de brullende hemel en ontstaken de wolken, groot als bergen, in duizenden lichtflitsen.

Uit de loods steeg een rubberboot op van de grond en belandde tollend midden in de gezwollen rivier.

‘Beppe, wat gebeurt er?’ schreeuwde Ida in een poging boven het tumult van de storm uit te komen.

‘Ik weet het niet. We moeten hier weg. Laten we naar beneden gaan,’ antwoordde hij, en op een of andere manier slaagden ze er hand in hand in de overblijfselen van de camper te verlaten en hun over het parkeerterrein verspreid liggende kleren op te rapen.

Ze vluchtten naar de Puma.

Gelukkig had Beppe zijn sporttas in de auto liggen. Hij trok het trainingspak aan en zij een t-shirt en de badjas.

Hij had haar willen zeggen dat hij van haar hield zoals hij nog nooit van iemand had gehouden en dat hij zich herboren voelde en dat hij alles wilde trotseren om haar maar niet kwijt te raken, maar in plaats daarvan kneep hij hard in haar hand en bleven ze kijken naar de storm, die ten slotte de hele camping wegvaagde.

Toen streelde ze zijn hals. ‘Beppe, het duurde even voordat ik het doorhad, maar nu weet ik het zeker. Ik houd van je. En ik voel me niet schuldig over wat we vannacht hebben gedaan.’

Beppe antwoordde als vanzelf: ‘Maar wat moeten we nu doen? Je man?’

Zij schudde haar hoofd. ‘Ik weet het niet... Ik ben zo in de war. Ik weet alleen maar dat ik van je houd. Dat ik waanzinnig veel van je houd.’

‘Ik ook van jou, Ida.’

==

==

143.

==

‘De rivier stroomt. Ik kijk verder. Een auto rijdt, en laat grijze rook en mij achter zich. En deze groene, onverschillige wereld, omdat...’ zong Danilo Aprea achter het stuur van zijn Alfa terwijl hij door de storm reed.

Wat een fantastische sensatie om weer te rijden.

En wat een genot om je handen om het stuur te klemmen en de warme lucht op je voeten te voelen stromen. De wijzer van de benzinetank stond op de helft. In de radiocassetterecorder draaide het bandje met de grootste hits van Bruno Lauzi.

Waarom ben ik in godsnaam gestopt met autorijden?

Hij had het niet meer koud, hij voelde zich lichter en het droeve gevoel was plotseling verdwenen om plaats te maken voor een alcoholische euforie.

Danilo zette het volume van de radio nog iets hoger: ‘...al veel te lang opent ze haar armen niet meer voor iemand zoals ik, die behoefte heeft aan iets meer.’

‘De adelaar’ was altijd al zijn favoriete liedje geweest.

Hij moest denken aan de reis die hij in de herfst van 1995 met Teresa had gemaakt. Hoe vaak hadden ze niet naar die plaat geluisterd. En meegezongen.

In die tijd had hij een a112 met een wit dak.

Hij en Teresa hadden net verkering. En ze hadden besloten om drie dagen naar Riccione te gaan. Wat was Teresa toen nog jong. Hoe oud zou ze geweest zijn?

Achttien, negentien.

Ze was mager. Ze was nu iets dikker, maar had nog steeds een mooi figuur.

Wat een reis! Drie dagen vrijen in een pensionnetje. Ze waren niet eens getrouwd. Ze trouwden vlak daarna. Teresa’s ouders waren niet bij het huwelijk aanwezig. Omdat ze niet wilden dat haar dochter zo jong trouwde en met een werkloze bovendien.

‘Maar Teresa had er lak aan. Ze wilde met me trouwen,’ zei Danilo met een trotse glimlach.

Zelfs op de dag dat ze Laura ter wereld had gebracht, was ze rustig gebleven. Ze had tegen de verloskundige gezegd: ‘Laat mijn man maar binnenkomen. Ik wil zijn hand vasthouden.’

‘Mijn man,’ zei Danilo hardop. En hij herhaalde: ‘Mijn man.’

==

==

144.

==

Hoe had hij daar niet aan kunnen denken?

De mieren konden niet in zijn plaats praten.

Het was dom geweest om er zo veel te laten sterven voor dat nutteloze telefoontje.

Rino Zena, gevangen in zijn eigen lichaam, wist niet eens of de mieren echt zijn arm hadden bewogen en op de goede toetsen hadden gedrukt. En nu voelde hij helemaal niets meer. De regen was verdwenen. Op slag. En aan de horizon bedekte die paarse hemel blauwachtige wolken.

Het is te stil. Misschien ben ik levend begraven.

‘Elk schepsel op aarde is alleen wanneer het sterft,’ zei zijn moeder altijd tegen hem.

Maar ze vergiste zich: wanneer je sterft, houden de mieren je gezelschap.

Ze waren geordend in keurige rijen en keken hem zwijgend aan. Alleen hun voelsprieten bewogen. Hij voelde miljarden oogjes op zich gericht.

Ik smeek jullie, mieren, probeer het nog eens. Nog één telefoontje, dat is alles. Ik smeek jullie.

==

==

145.

==

Terwijl Cristiano Zena met zijn hoofd onder het kussen zichzelf wiegde door met zijn billen te wiebelen en probeerde in slaap te vallen, kwamen vanuit de bodem van zijn onderbewuste stukjes droom boven en werd zijn keel dichtgeknepen door een brok verdriet.

Hij wist niet meer waarom, maar in die droom was hij wanhopig (misschien om iets wat hij niet kon) en had hij besloten er een eind aan te maken.

Hij was in de toiletten van de gymzaal op school, maar die waren een beetje anders. Vooral omdat ze duizendmaal groter waren en er bovendien heel veel douches waren waar warm water en damp uit kwam. Midden in de ruimte stond een ligbad, zo’n ouderwets ligbad op pootjes, en daar lag Cristiano in en het water kwam tot aan zijn schouders.

Hij moest zelfmoord plegen en snel ook, als er iemand binnenkwam die hem poedelnaakt in bad betrapte, zou hij voor aap staan. Nog even en zijn klasgenoten zouden komen. Hij hoorde ze basketballen in de gymzaal. De stemmen die hem riepen. De bal die tegen het bord stuiterde.

In zijn hand hield hij zo’n ouderwets scheerapparaat met een handvat en met een verroest, vierkant mesje. Heel rustig, zonder angst, had hij de aderen van zijn polsen opengesneden, maar er was geen bloed uit gekomen.

Dat gebeurt altijd als je jezelf snijdt, dan duurt het even voordat het bloed begint te stromen, maar ditmaal was er al minstens een minuut voorbijgegaan.

En toen was hij wakker geworden.

Hij hoopte dat het niet zo’n serienachtmerrie was die verderging zodra je weer in slaap viel.

Opnieuw begon de telefoon te rinkelen.

Dus ze hebben niet een verkeerd nummer gedraaid...

‘Hè, verdorie!’ Hij stond puffend op en liep in onderbroek en hemd de donkere gang in. Het was ijskoud en de warmte die hij om zich heen had verdween onmiddellijk.

Hij deed de deur van zijn vaders slaapkamer open en vond op de tast het lichtknopje.

‘Papa, hoor je de tele...’

Het bed was leeg.

Hij is beneden.

Als hij de telefoon niet hoorde op een halve meter afstand van zijn oor, moest hij wel echt straalbezopen zijn.

==

==

146.

==

Danilo Aprea had eeuwig kunnen doorrijden. Wat heerlijk om die storm en dat door slangen en schorpioenen bevolkte grijze land achter zich te laten en naar het zuiden te rijden.

Helemaal tot Calabrië. Tot Sicilië. En dan nog verder naar het zuiden. Naar Afrika. Alsmaar zuidelijker. De woestijn. De savanne. De Nijl. De krokodillen. De negers. De olifanten. Zuid-Afrika. Tot aan... Hoe heette het daar ook alweer? Kaap Hoorn? Daar zou hij stoppen. Op het zuidelijkste puntje van Afrika, en zwijgend naar de oceaan kijken.

‘...iets meer, dat jij me niet kunt geven, een auto die wegrijdt is al genoeg om mij te doen afvragen of ik leef,’ zong Bruno Lauzi verder. Met zijn hand begon Danilo het ritme op het dashboard mee te slaan.

In Zuid-Afrika zou hij opnieuw beginnen. In die onderontwikkelde landen hoef je alleen maar een beetje initiatief te hebben en binnen vijf minuten zet je een mooi bedrijfje op poten. En hij zou een jonge vrouw vinden, veel jonger dan hijzelf, en ze zouden een kind krijgen.

En dan zou hij Teresa opbellen. ‘Hallo, met Danilo, ik ben in Zuid-Afrika, ik wilde je alleen even vertellen dat ik niet dood ben, dat het juist heel goed met me gaat en dat ik een kind heb, samen met een meisje...’ zei hij hardop, terwijl hij het gaspedaal indrukte. De wijzer van de kilometerteller stond op honderdveertig. De lantaarns schoten langs hem in een lang kielzog van strooizout.

Hij reed de overweg op die naar de bank voerde.

==

==

147.

==

Terwijl de telefoon nog steeds rinkelde, liep Cristiano naar beneden en vervloekte zijn zuipende vader.

Het was donker in de woonkamer en de televisie die nog aanstond wierp een blauwig schijnsel op een stukje van de ruimte. Op het beeldscherm tekende een man met een grijze pony en een grote snor grafieken.

De ligstoel was leeg. De deken tot een hoopje opgerold. De kachel uit.

Waar is hij?

Terwijl hij naar de telefoon rende, kwam hij langs het raam op het moment dat zich in de loodgrijze lucht een bloedvat aftekende dat de rijksweg en de voortuin in daglicht deed baden.

De bestelbus is weg.

Daarom nam hij de telefoon niet op.

Dus uiteindelijk had hij zich voor niets zitten opwinden. ‘Ik doe niet mee aan die kraak... Ik dit, ik dat...’ Maar nee, hij was toch gegaan. Ook dat was raar. Zijn vader veranderde maar heel zelden van gedachten. Hij kon ook zijn uitgegaan om een of ander mokkeltje op te duikelen.

Typisch een grap voor hem! Hij is het natuurlijk die belt.

Cristiano sprong onhandig over de ligstoel, belandde met één voet in de pizzadoos en trapte met de andere tegen een bierfles die over de vloer rolde. Een plak ham bleef kleven onder zijn hiel. Hij greep de hoorn en schreeuwde in de microfoon: ‘Hallo, papa?!’

Een oorverdovende donderslag deed de ramen trillen.

Cristiano drukte zijn andere oor dicht. ‘Hallo?! Hallo, papa?! Ben jij het?!’

Stilte.

‘Hallo?! Hallo?!’

Tekken!

Zijn ingewanden trokken samen in een pijnlijke kramp en zijn scrotum verschrompelde tussen zijn benen, terwijl de angst door zijn aderen kroop.

Hij was het. Tekken. Zeker weten. Hij wilde wraak nemen.

Hij had gewacht tot zijn vader weg was en ging het hem nu betaald zetten.

Hij haalde diep adem en gromde: ‘Tekken, ben jij dat? Ik weet dat jij het bent! Zeg iets, verdomme! Durf je soms niet? Geef antwoord!’

Plotseling begon de regen tegen de ramen te kletteren, alsof de hemel open was gescheurd, en op hetzelfde moment ging de telvisie uit en stond Cristiano in het donker.

Rustig. De elektriciteit is gewoon uitgevallen.

‘Tekken, ben jij dat? Zeg op! Jij bent het!’ herhaalde hij met minder overtuiging dan eerst.

Hij trok met een vinger de ham onder zijn voet weg en rolde zich verkleumd op op de bank en bleef met de hoorn tegen zijn oor gedrukt zwijgen, wachtend op de klik van Tekken die ophing.

==

==

148.

==

Rino Zena meende de stem van Cristiano te horen.

Maar het klonk zo ver weg dat hij het zich misschien alleen maar inbeeldde.

Had hij maar iets kunnen zeggen. Als het de mieren was gelukt om zijn arm te bewegen, dan konden ze misschien ook zijn mond bewegen, zijn kaken, zijn tong, en hem laten praten.

Te moeilijk voor insecten.

Het probleem waren nu die grote zwarte wolken aan de horizon die de paarse hemel bedekten en hem, de woestijn van stenen, en de mieren in duisternis hulden.

Ja, hij moest het proberen.

==

==

149.

==

Danilo Aprea verliet de overweg en sloeg de Via Enrico Fermi in, terwijl hij uit volle borst zong: ‘...ze opent haar armen niet meer voor iemand zoals ik, die behoefte heeft aan iets meer dat jij me niet kunt geven...’

Daar was de bank. Recht voor de voorbumper van de auto.

Danilo kuste het medaillon van Pater Pius, zette zich schrap tegen de rugleuning van de stoel en stuurde op de geldautomaat aan.

‘...Een auto die wegrijdt is al genoeg om me te doen afvragen of ik...’ schreeuwde hij mee met Bruno Lauzi.

Het rechterwiel raakte met honderdzestig kilometer per uur de stoep, liet los van de naaf en de auto sloeg over de kop, begon rond te tollen en kwam met een klap tegen een enorme betonnen bloembak die daar was geplaatst door het nieuwe gemeenteraad om auto’s te verhinderen het zogenaamde historische centrum in te rijden.

Danilo vloog met zijn hoofd door de voorruit en viel aan de andere kant van de bloembak met zijn gezicht tegen een fietsenrek.

Daar bleef hij met gespreide armen liggen, maar vervolgens stond hij langzaam op, alsof hij uit de dood herrees, en bewoog zich waggelend voort over het voetgangerspleintje.

In plaats van een gezicht had hij een masker van lillend vlees en glas. Met het enige oog dat nog functioneerde zag hij een groenig schijnsel.

De bank.

Gekraakt.

Hij zag hoe de pinautomaat als een op tilt geslagen gokkast geld uitspuugde. Maar in plaats van muntjes waren het groene bankbiljetten, zo groot als tapijten.

Ik ben rijk.

Hij knielde neer om de biljetten op te rapen en spuugde een klodder bloed, speeksel en tanden uit.

Ik kan het niet geloven. Ik ga dood...

Als hij had gekund, had hij gelachen.

Wat is het leven absurd...

Als hij eraan had gedacht om zijn veiligheidsgordel om te doen, was hij niet met zijn hoofd door de voorruit gevlogen en had hij het misschien overleefd, maar Laura... Laura was...

Hij viel neer en de dood tilde hem op van de grond, in de regen, terwijl hij lachte en zijn geld opraapte.

==

==

150.

==

Beppe Trecca zat met een van emoties overlopend hart achter het stuur. Voor hem brandden de rode achterlichten van de Opel van Ida, die naar huis reed.

Ongelovig bleef hij zijn hoofd schudden. Eerst vrijen met Ida, dan de camper die verwoest werd en zij die zich als helden in een avonturenfilm in veiligheid wisten te brengen... Het was ongelooflijk geweest.

Nu was het hard, heel hard om te moeten accepteren dat ze niet de rest van de nacht samen konden zijn, niet in innige omhelzing het eerste licht van de dageraad konden zien opkomen.

In al die vijfendertig jaar dat hij leefde, had hij nog nooit zo’n seksuele ervaring gehad, zo intens en...

Mystiek?! Ja, mystiek.

Hij glimlachte gelukkig.

‘Beppe... Beppe... O god, ik kom klaar... Ik kom! Ik kom!’ had hij haar horen piepen vlak voordat de camper als het huisje van de Tovenaar van Oz werd gegrepen door de storm.

‘Geweldige prestatie,’ feliciteerde hij zichzelf.

En die omhelzing midden tussen de razende elementen had een verbintenis bezegeld die niet zomaar met een simpele wip verbroken zou worden. Voordat ze afscheid namen had Ida hem stevig omhelsd, was ze gaan huilen en had toen tegen hem gezegd: ‘Beppe, houd je echt van me?’

‘Natuurlijk.’

‘Ook met de kinderen?’

‘Natuurlijk.’

‘Laten we dan tot de bodem gaan. Laten we gaan praten met Mario en hem alles vertellen.’

Voor het eerst in zijn leven had Beppe Trecca niet geaarzeld. ‘Natuurlijk. Ik zal wel met hem praten.’

Zijn mobieltje begon te rinkelen.

Ida.

Hij nam meteen op.

‘Beppe, liefste, ik sla hier af. Slaap jij maar voor twee, want ik kan niet slapen. Ik zal aan je denken totdat ik je weer terugzie. Ik voel je nog steeds in me.’

De maatschappelijk werker slikte. ‘En ik zal me ziek voelen totdat ik mijn lippen weer op de jouwe kan drukken.’

‘Zal ik je morgen bellen?’

‘Natuurlijk.’

‘Ik hou van je.’

‘Ik nog meer van jou.’

Terwijl de richtingaanwijzer van Ida’s auto begon te knipperen en ze de oprit naar Varrano insloeg, oefende Beppe Trecca op melodramatische toon: ‘Mario, ik moet je wat vertellen. Ik ben verliefd op je vrouw. Zij houdt ook van mij. Ik weet het... Het is hard, maar dit zijn dingen in het leven waar je rekening mee moet houden. Het spijt me enorm. Maar de kracht van de liefde is groter dan wat dan ook. Twee verwante zielen hebben zich met elkaar verbonden, dus alsjeblieft, ik smeek je, laat ons gaan.’

Tevreden drukte hij op het knopje van de cd en begon hij mee te zingen met Bryan Ferry: ‘More than this...

==

==

151.

==

Hij kon hem haast voor zich zien, die vervloekte Tekken, die honend lachte met zijn vrienden. Cristiano Zena begreep niet wat er zo geestig was aan deze flauwe grap.

Vanaf morgen moet ik goed opletten wat ik doe. Hij rolde zich op op de bank en pakte zijn grote tenen vast. Tekken zal me niet sparen.

Pal boven zijn hoofd explodeerde een donderslag en hij hoorde hem met een vreemd stereo-effect kraken door de luidspreker van de telefoon.

Cristiano sperde zijn mond open en hield zijn hand ervoor om niet te schreeuwen van angst.

Hij is hier! Hij is hier vlakbij! Hij heeft gebeld om te weten of ik alleen thuis ben.

Hij liet de telefoon los en rende naar de deur om te controleren of die goed dicht was. Hij draaide alle sloten om en schoof de veiligheidsketting vast.

De ramen!

Hij liet alle luiken neer, ook die van de keuken en de badkamer, en stommelde door de absolute duisternis terug naar de telefoon.

Hij pakte de hoorn op van de kussens van de bank. Er was nog steeds contact. ‘Tekken, klootzak... Ik weet dat jij het bent... Ik ben niet achterlijk. Ik raad je aan om uit de buurt van dit huis te blijven...’

Zou hij hebben gezien dat de bestelbus er niet is?

‘...als je niet wilt dat mijn vader wakker wordt. Begrepen, lul?’ Hij sloot zijn ogen en concentreerde zich op wat hij hoorde. Even hoorde hij alleen zijn eigen ingehouden adem, maar toen leek hij iets anders te horen. Hij drukte de hoorn tegen zijn oor en stopte met ademhalen.

Wat is dat?

De wind, iets wat ruiste, en de regen op de bladeren, het geluid dat de regen maakt wanneer het op een boom valt...

Hij staat hier buiten.

Zijn mond was kurkdroog. Zijn ingewanden waren opgerold als een droge vaatdoek.

Maar er was iets anders. Nauwelijks hoorbaar. Gereutel. Van iemand met astma. Van een gewonde. Van iemand die...

...die zich zit af te rukken.

Cristiano trok een grimas van afschuw en barstte verontwaardigd los: ‘Wie ben je, verdomme?! Ben je soms een maniak?! Geef antwoord, klootzak! Klootzak!’

‘Ik doe het haast in m’n broek door jou,’ had hij eraan willen toevoegen.

Kom tot je positieven, vooruit... Waar wacht je nog op? Trek de stekker eruit. Kijk of de deur goed dicht zit en ga naar bed.

Vervolgens de stem van een dode, die hem bij zijn naam noemde.

==

==

152.

==

‘Cri... stia... no...’ zeiden de mieren.

Rino Zena’s tong was een zwarte, compacte massa krioelende mieren. En zijn lippen en ook zijn tanden, zijn onderkaak, zijn verhemelte waren bedekt met mieren die ordelijk bewogen, die zich verplaatsten als dansers in een immense choreografie, die stierven om hem met zijn zoon te laten praten.

==

==

153.

==

‘Papa?!’ gilde Cristiano Zena, en terwijl hij schreeuwde begreep hij dat de kraak van de geldautomaat uit de hand was gelopen en stelde hij zich zijn vader voor, doorzeefd met kogels, hevig bloedend achtervolgd door politiewagens, die ergens in de berm van een weg zijn naam prevelde in zijn mobieltje. ‘Papa...’ maar hij kon niet verder praten. Iemand moest alle lucht uit de kamer hebben weggezogen en hij stikte. Met het beetje adem dat hij nog in zijn longen had, zuchtte hij: ‘Papa?! Papa, wat is er gebeurd? Ben je gewond? Papa! Papa?!’

Opeens deed de televisie het weer, met het geluid op volle sterkte. En op het scherm verscheen weer de man met de pony en de hangsnor als van een Spinone die een parabool tekende en als een bezetene krijste: ‘De variabelen x, y, z...

==

==

154.

==

Maar waarom voelde hij niets meer?

Rino Zena wist niet zeker of de mieren erin waren geslaagd Cristiano’s naam uit te spreken en evenmin of ze erin waren geslaagd op te bellen.

Er waren er inmiddels nog maar weinig in leven.

Zouden die het nog een keer kunnen doen?

==

==

155.

==

Terwijl de storm het huis omarmde in een verstikkende omhelzing, smeekte Cristiano in de hoorn: ‘Papa! Papa! Geef antwoord, alsjeblieft, alsjeblieft! Waar ben je?’

Hij wachtte, maar kreeg geen antwoord.

Hij had zin om te schreeuwen, om alles kapot te slaan.

Rustig. Je moet rustig blijven. Hij boog zijn hoofd naar achter, ademde uit en zei toen: ‘Papa, luister alsjeblieft naar me. Zeg me waar je bent. Zeg me alleen maar waar je bent en ik kom eraan.’

Niets.

Zijn vader gaf geen antwoord meer en Cristiano voelde dat de steen die zijn keel blokkeerde smolt en als hete lava in zijn borst droop en hij...

Je gaat nu niet huilen!

...bracht een hand naar zijn mond en duwde de tranen terug.

Lul, waarom geef je geen antwoord?

Hij wachtte heel lang, het leken wel uren, maar nu en dan kon hij het niet laten om te herhalen: ‘Papa, papa...?’

(Je weet waarom hij geen antwoord geeft.)

Nee, dat weet ik niet.

(Je weet het...)

Nee! Verdomme.

(Het is waar.)

Nee! Nee!

(Hij is...)

hij is dood. oké. hij is dood.

Daarom gaf hij geen antwoord meer.

Hij was vertrokken. Weg. Voorgoed.

En hij had altijd geweten dat dat zou gebeuren, want God is een klootzak die vroeg of laat alles van je afpakt.

==

==

156.

==

En als dit de hel is?

Rino Zena was samen met de mieren in die enorme holte die zijn mond was.

==

==

157.

==

Hij pakt alles van je af. Alles... zuchtte Cristiano Zena, zijn benen wankelden en hij viel op de grond voor het televisiescherm, sperde zijn mond open, stootte een geluidloze schreeuw uit en herhaalde in zichzelf dat dit een heel belangrijk moment was, een moment dat hij zich de rest van zijn leven zou blijven herinneren, het exacte moment waarop zijn vader was doodgegaan en hij hem aan de telefoon had horen doodgaan, alles, elk detail, niets mocht hem ontsnappen van dat ogenblik, het ergste ogenblik van zijn leven: de regen, de bliksem, de pizza met ham onder zijn voet, de hangsnor op de tv en dat huis dat hij zou verlaten. En de duisternis. Hij zou zich zeker de duisternis herinneren, die overal om hem heen was.

Hij haalde zijn neus op en zei met een dun stemmetje: ‘Alsjeblieft, papa! Geef antwoord! Geef antwoord... Waar moet ik naartoe? Dit kun je me niet aandoen... Dat is niet eerlijk.’ Hij ging op de bank zitten, legde zijn ellebogen op zijn knieën, veegde het snot weg met de rug van zijn hand, omklemde zijn hoofd en snikte: ‘Als je niet zegt waar je bent... Hoe kan ik dan... Hoe kan ik dan... Hoe moet ik... Alstublieft, God... Alstublieft... Help me... Mijn God, help me. Ik heb u nooit iets gevraagd... Nooit.’

==

==

158.

==

‘San Rocco... Agip... p...’

==

==

159.

==

Cristiano sprong overeind en schreeuwde: ‘Ik kom eraan, papa! Ik kom eraan! Ik kom er nu meteen aan! Rustig maar. Ik kom er nu aan! Ik zorg voor alles!’ Voor de zekerheid bleef hij nog even wachten, legde toen de hoorn neer en begon heen en weer door de kamer de springen zonder te weten wat hij moest doen.

Oké... Oké... Denk na, Cristiano. Denk na. Hij hield zijn hoofd tussen zijn handen. Oké... Bij het Agip-benzinestation. Waar is in godsnaam het Agip-benzinestation in San Rocco? Welk benzinestation? Bij het kruispunt? Of dat benzinestation voor San Rocco? Dat is toch Esso? Ja, dat is Esso.

Hij stond stil en begon zichzelf op zijn wangen te slaan. Probeer het je te herinneren. Probeer het. Vooruit. Vooruit. Vooruit.

Nee, hij herinnerde het zich echt niet, maar dat gaf niet, hij zou het op een of andere manier wel vinden.

Met drie treden tegelijk vloog hij de trap op. Hij rende zijn kamer in en begon zich aan te kleden terwijl hij hardop zei: ‘Wacht... Wacht... Er is helemaal geen Agip in San Rocco... De enige is Agip is na de afslag. Bij het bos. Die met een wasstraat. Perfect! Ik heb het begrepen!’ Hij trok zijn broek aan. ‘Vlug! Vlug! Vlug! Ik kom eraan, papa! Waar zijn mijn schoenen?’

Hij gooide alles in de lucht. Hij tilde het bed op en vond zijn schoenen. Terwijl hij op de grond zat om ze aan te trekken, stopte hij opeens en schudde zijn hoofd.

Maar hoe kom ik daar in godsnaam?

Hij herinnerde zich dat zijn vader toen hij naar bed ging had gezegd dat hij op Danilo en Quattro Formaggi wachtte.

En hoe zijn zij hier gekomen?

Op de Boxer.

Perfect!

Hij rende weer naar beneden, struikelde over zijn schoenveters en vloog de rest van de trap omlaag. Hij stond op en...

Ik heb me geen pijn gedaan, ik heb me geen pijn gedaan.

...trok zijn windjack aan en hinkelde het huis uit.

==

==

160.

==

Anic.tif

==

==

161.

==

Waar was de Boxer?

Cristiano had de hele tuin doorzocht en was zelfs naar de paal aan de rijksweg gelopen waar Quattro Formaggi meestal zijn brommer aan vastmaakte, maar dat vervloekte ding was er niet.

Dus Quattro Formaggi is niet gekomen. Misschien is papa hem gaan ophalen. Ik begrijp het niet.

En hoe moest hij nu in San Rocco komen?

Twee minuten in die stortbui waren voldoende om hem van top tot teen te doorweken. Het water viel met bakken uit de hemel en bij elke bliksemflits zag Cristiano de wolken boven zijn hoofd vlam vatten.

Hij liep naar de rijksweg, vastbesloten om te gaan lopen, maar na twintig meter bedacht hij zich en keerde terug.

Waar begin ik aan? Het is veel te ver.

Hij had geen flauw idee hoeveel kilometer het was naar het Agip-benzinestation.

En als ik nou eens ga liften?

(Vergeet dat maar. Er is geen hond op straat.)

De bus?

(Geen bussen na elf uur.)

Hij sloeg zich met zijn handpalm tegen het voorhoofd.

Hij moest Quattro Formaggi of Danilo opbellen. Natuurlijk! Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht?

Hij rende naar de voordeur, pakte de kruk en draaide, maar er gebeurde niets. Met het gevoel dat hij doodging zocht hij in zijn zakken naar de sleutels.

Ze waren er niet.

Hij had ze binnen laten liggen.

En ik heb ook nog eens alle luiken neergelaten.

Hij pakte een bloempot en smeet die tegen de voordeur. Nog niet tevreden schopte hij vervolgens tegen de stoep en begon jankend door de regen te springen, vervloekend dat hij geen veertien was en geen brommer had.

Als ik nu een brommer had...

(Hou op! Denk na!)

Hij had wel gewild, maar het lukte hem niet. Zodra er een gedachte in zijn hoofd opkwam, werd die weggevaagd door een andere.

Als hij de Renault had gerepareerd... Daar kon ik goed in rijden.

(Ja, maar die heeft hij niet gerepareerd. En dus...)

Zijn hoofd sloeg op hol. Hij zag alleen maar voor zich hoe hij op een brommer naar zijn vader racete.

Of nog beter: op een grote motor...

Cristiano sloot zijn ogen, gooide zijn hoofd achterover en opende zijn mond.

De fiets!

Wat een idioot, de fiets stond in de garage.

Hij rende naar de achterkant van het huis, tilde een pot op en pakte de sleutel. Hij stak hem in het slot en met het risico op een hernia tilde hij het rolluik op, knipte de langwerpige tl-buizen aan en daar hing de fiets, een groen met grijze mountainbike, met een wiel aan een haak.

Die had hij zes maanden daarvoor van zijn vader gekregen. Hij had hem gewonnen met spaarpunten bij de benzine. Maar Cristiano haatte fietsen, hij hield alleen maar van motoren. En de fiets was daar blijven hangen, met het doorzichtige plastic nog over het zadel en het stuur.

Cristiano sprong op een oude radio en trok de fiets naar beneden. Hij zat onder het stof en de banden waren zacht. Even twijfelde hij of hij de fietspomp zou zoeken.

Ik heb geen tijd.

Hij hees de fiets over zijn schouder en liep ermee naar de weg, nam een aanloop, sprong erop en begon te trappen zoals hij nog nooit in zijn leven had getrapt.

==

==

162.

==

Terwijl de Puma als een torpedo stil door de regen gleed, zong Beppe Trecca uit volle borst: ‘More than this... There is nothing...’ Met zijn hoofd volgde hij het ritme van de ruitenwissers.

Hij sprak maar een paar woorden Engels, maar wat die geweldige Bryan Ferry zei, kon hij heel goed begrijpen.

Meer dan dit is er niets.

Helemaal waar. Want wat kon hij zich nog meer wensen? Ida Lo Vino was dol op hem en hij op haar. En dat was een even grote waarheid als het feit dat die nacht het einde van de wereld leek te zijn aangebroken.

Het hart van de maatschappelijk werker liep over van zoveel vreugde en liefde, dat hij er de volgende dag persoonlijk voor zou zorgen dat de lucht opklaarde en de zon weer zou schijnen.

Ik voel me een god.

Hij dacht terug aan de camper. Aan de banaan.

Ernesto zou zichzelf van kant maken als hij die camper zo toegetakeld zag.

Stel je voor dat hij, die altijd zo’n Pietje precies is, niet verzekerd is tegen natuurrampen. En trouwens, wie maakt zich nou druk om dat soort materiële zaken?

Hij had zin om te dansen. Hij had een tijdje een samba-cursus gevolgd die door de Gemeente was georganiseerd en had op die manier het plezier van dansen ontdekt.

Ida houdt ook van dansen.

Maar nu wilde hij iets horen met meer ritme. Hij pakte het cd-etui uit het vakje in het portier en zocht naar iets met dance. Hij had eerlijk gezegd niet zoveel keus. Supertramp, The Eagles, Pino Daniele, Venditti, Rod Stewart. Toen vond hij in het laatste hoesje een verzamel-cd van Donna Summer, die hij in de autoradio stopte.

Geweldig.

Hij zette het volume op maximaal.

De zangeres begon te krijsen: ‘Hot stuff. I need hot stuff.’ En Beppe erachteraan. Hot stuff. Heet spul. Ik heb heet spul nodig.

‘Dus jij bent net zo’n heet mokkel als Ida,’ grinnikte Beppe.

Wie had ooit kunnen denken dat Ida zo’n seksbeest was? Zelfs in zijn wildste fantasieën had hij niet gedacht dat die coördinatrice van het vrijwilligerswerk, die stille, schuwe vrouw, die toegewijde moeder, zo’n vuur in zich kon hebben.

Een huivering van genot steeg op in zijn nek en deed zijn ruggenmergzenuwen gloeien.

En ik? Ik hield stand als het fort van Massada. Geen verslapping, niets. Een rots.

Het moesten die drie Xanax-tabletjes en de meloenwodka zijn geweest waardoor hij niet meteen klaarkwam.

Andere muziek. Er moest andere muziek komen. Hij haalde Donna Summer eruit, pakte het etui en stopte de cd van Rod Stewart in de speler, toen hij plotseling iets tegen de voorbumper van de auto voelde botsen en er heel even iets donkers over het rechterdeel van de voorruit gleed.

Beppe slaakte een kreet en trapte zonder erbij na te denken op de rem waarop de auto als een dolle surfplank over het natte asfalt begon te slingeren en tot stilstand kwam op een halve meter afstand van de stam van een populier in de berm van de weg.

Beppe pufte, hevig geschrokken, met verkrampte armen en zijn handen aan het stuur vastgeplakt.

Verdorie!

Het had een haar gescheeld of hij was tegen die boom aan gereden.

Wat was het geweest?

Hij had iets geraakt.

Een boomstam. Een hond. Of een kat. Of een meeuw.

Het wemelde hier van meeuwen die de zee hadden verlaten voor de vuilnisstortplaatsen in het binnenland. Waarschijnlijk waren ze verblind door de koplampen.

Hij zette de stereo uit, maakte zijn veiligheidsgordel los en stapte uit de auto met een plastic tas van de supermarkt over zijn hoofd. Hij liep om de voorkant van de Puma heen en riep met gebalde vuisten uit: ‘Nee, verdorie!!’

Hij had hem net naar de garage gebracht.

Er zat een deuk in de rechterzijkant boven het voorwiel en ook de motorkap was ingedeukt. De rechterruitenwisser was verbogen.

Wat heb ik geraakt? Een bruine beer? Wordt zoiets vergoed door de verzekering? vroeg hij zich af terwijl hij snel weer in de auto ging zitten.

Hij deed het portier dicht en schakelde in de eerste versnelling, maar bedacht zich, schakelde in zijn achteruit en reed terug.

Ik wil mijn nieuwsgierigheid bevredigen...

Na nog geen vijftig meter remde hij. In het witte schijnsel van de achteruitrijlichten doemde iets donkerbruins op dat opgerold op de rand van het asfalt lag.

Daar is hij!

Een hond! Een vervloekte hond.

Na nog drie meter zag hij dat de hond sneakers droeg met zolen waarop Nike stond.

==

==

163.

==

Hij moest al minstens tien kilometer hebben gefietst en nog had hij de afslag naar San Rocco niet gevonden.

Misschien hebben ze het bord weggehaald. Of misschien heb ik het niet gezien en ben ik er al langs gereden.

Cristiano Zena fietste op het midden van de verlaten weg. Het zwakke licht dat door de dynamo werd geproduceerd, bescheen nauwelijks een paar meter van de weg voor het wiel.

Hij trilde van de kou, maar tegelijkertijd had hij het in zijn jack gloeiend heet. De regen prikte in zijn ogen, zijn nek en enkels waren bevroren en zijn kin en oren voelde hij niet meer.

Het was heel dom geweest om de banden niet op te pompen. Het kostte hem nu drie keer zoveel inspanning. Als hij de afslag niet heel snel zou vinden, wist hij zeker dat zijn benen ermee zouden stoppen.

Nu en dan werden de door het noodweer geteisterde akkers gehuld in de elektrische weerschijn van een bliksemflits.

Er was zeker al een halfuur verstreken sinds hij zijn vader aan de telefoon had gehoord.

Als ik een motor had... Dan was ik er al.

Hij kon er niets aan doen, maar zijn gedachten dwaalden steeds obsessief af naar die motor.

Achter hem doemde een vrachtwagen met oplegger en Duits nummerbord op, gigantisch en stil als een reuzenluiaard, hij trompetterde even en verspreidde een gelig licht.

Cristiano week abrupt uit naar de berm.

De vrachtwagen reed vlak langs hem en zorgde dat hij nu echt tot op het bot doorweekt was.

Terwijl hij van de schrik bekwam, zag hij een blauw bord voor zich waarop stond: san rocco 1000 meter.

Dus de afslag was er, en nog dichtbij ook!

Hoewel zijn vingers aan het stuur kleefden en zijn neus een ijspegel was, kwam hij uit het zadel, boog voorover, klemde zijn kiezen op elkaar, trapte met zijn spieren vol melkzuur op pedalen die een verroest raderwerk leken aan te voeren, en schreeuwde: ‘Zet ’m op, Pantani! Zet ’m op!’ Ten slotte sloeg hij met volle vaart de zijweg in en belandde, voorovergebogen, vlak na de bocht in een modderplas. De banden verloren het contact met de weg en de fiets slipte als op een glijbaan.

Toen hij zijn ogen weer opende, lag hij op de grond. Hij kwam overeind en nam de schade op. Hij had zijn handpalm geschaafd, hij had een scheur in de knie van zijn spijkerbroek en een van zijn schoenzolen was aan flarden gereten door het asfalt, maar verder was hij in orde.

Hij zette het stuur recht en vervolgde de rit.

==

==

164.

==

Ik heb een man aangereden.

Beppe Trecca keek achterom en staarde door de achterruit naar het bundeltje op de weg. Zijn hart bonkte en het klamme zweet brak hem uit.

(Je moet gaan kijken.)

Het was niet mijn schuld. Ik reed heel langzaam.

(Je moet gaan kijken.)

Die gek is overgestoken zonder op of om te kijken.

(En jij deed die cd in de stereo.)

Eén seconde. Dat duurde maar één seconde...

(Ga kijken!)

Als hij...

(Ga kijken!)

Hij zal wel gewond zijn. Misschien is het niet zo erg.

(ga!!!)

Zijn mond was droog, hij streek met zijn tong over zijn tanden en zei: ‘Ik ga.’

==

==

165.

==

De weg naar San Rocco was smaller en er waren geen reflectoren langs de rijbaan.

Cristiano Zena fietste met zijn hoofd omlaag en volgde de witte streep op het asfalt. De wind was afgenomen en de regen viel in zulke rechte, dunne stralen neer, dat ze in het zwakke licht van de fietslamp de zilveren haren van een heks leken.

Hij wilde niet opkijken. Verscholen in de duisternis die hem omhulde, konden het kastelen zijn die door skeletten werden bewoond, ruimteschepen van aliens die in de verlatenheid waren geland, vastgeketende reuzen.

Toen hij uiteindelijk toch zijn hoofd optrok, zag hij een lichtpuntje dat uitvloeide tot een gele vlek en toen veranderde in een uithangbord met in het midden een zwarte vlek die veranderde in een hond, of wat het ook mocht zijn, met zes poten en met vuur uit zijn mond.

De Agip.

==

==

166.

==

De man lag in de berm van de weg, opgerold alsof hij in zijn eigen bed lag te slapen.

Beppe Trecca draaide om hem heen terwijl hij zijn linkerhand tegen zijn mond drukte. De joggingbroek was inmiddels doorweekt en zijn haar kleefde op zijn voorhoofd als blonde krulmacaroni.

Het is een zwarte.

Een van de vele immigranten die in de fabrieken in de omgeving werkten, of nog waarschijnlijker: een van de zeer velen zonder verblijfsvergunning.

De man droeg een beige jack en daaronder een gekleurde tuniek waaronder twee lange, zwarte benen met twee enorme basketbalschoenen uitstaken. Naast hem lag een rode rugzak.

Zeker een Senegalees.

Hij kon zijn gezicht niet zien. Zijn hoofd was tegen zijn borst gebogen. Hij had kort haar met grijze vlekken.

Hij ademt gewoon, zei de maatschappelijk werker in zichzelf. Eens kijken wie het is.

Hij moest bijna overgeven. Hij ademde een paar keer diep in door zijn neus en boog zich toen over het lichaam. Hij strekte zijn arm uit, bleef met zijn hand op vijf centimeter van de schouder steken, duwde er vervolgens zachtjes tegenaan waardoor de man op zijn rug op het asfalt rolde.

Hij had een rond gezicht. Een breed voorhoofd. Gesloten ogen. Goed geschoren. Een jaar of veertig waarschijnlijk.

Ik heb hem niet eerder gezien. Tenminste, dat geloof ik.

Door zijn werk ontmoette Beppe veel Afrikanen. In de fabriek. In het opvangcentrum voor vreemdelingen. Of wanneer hij ze ging opzoeken in het daklozenpension.

Wat nu?

Hij schudde hem heen en weer en stamelde toen: ‘Hoor je me? Hoor je me? Kun je me horen?’ Maar er kwam geen geluid, noch beweging.

Wat nu?

Hij voelde zich verdoofd, zo in de war dat hij de regen en de wind niet eens opmerkte.

En als hij...?

Hij kon de zin niet eens afmaken.

Dat woord was té verschrikkelijk, zelfs om te denken.

Nee! Dat kan niet waar zijn.

Hij trok hem aan een arm.

Als hij... zou Beppes leven zijn afgelopen.

Zijn eerste gedachte was Ida. Als hij in de gevangenis kwam zouden al zijn plannen met Ida verwoest zijn. En dan nog advocaten, rechtzaken, politie... Maar Ida en ik moeten... Hij kreeg geen adem meer. Ik heb het niet gedaan. Het was een ongeluk.

Waarom heb ik die cd gepakt?

Twee gele koplampen doemden op in het duister en verblindden hem.

Nu zal je het hebben.

Gebogen over het lichaam deed Beppe Trecca zijn arm omhoog en beschermde zijn ogen.

==

==

167.

==

‘Papa! Papa! Rino! Rino!’ schreeuwde Cristiano Zena met de stang van de fiets tussen zijn benen.

Het enorme gele afdak van het benzinestation verspreidde een kil licht over de pompen en de regenboogkleurige benzineplassen.

Zijn vader was er niet. En de bestelbus evenmin. Er was niemand.

Niet één keer was het gedurende die fietstocht in zijn hoofd opgekomen dat, wanneer hij daar zou aankomen, zijn vader er misschien niet zou zijn.

De paniek die zich veilig had teruggetrokken in de kronkels van zijn ingewanden en de kop had opgestoken toen het bij hem opkwam dat de afslag naar San Rocco misschien was afgesloten, drong nu zijn hoofd binnen en kneep zijn keel dicht.

‘Je had toch... gezegd bij de Agip... Ik ben er. Ik weet het... het duurde heel lang, maar het was heel ver. Je had... gezegd... bij de Agip. Waar ben je?’ stamelde hij terwijl hij met zijn handen over zijn natte haar streek.

Hij reed opnieuw om de autowasserij en het gebouwtje heen.

Je moet verderop gaan kijken.

Hij fietste verder, maar na nog geen tweehonderd meter van het benzinestation begon de weg langzaam te stijgen en verdween in het bos.

Het licht van de voorlamp rustte op de zwarte boomstammen langs de rijbaan.

Deze plek bevalt me niet. Hier kan hij niet zijn.

Het kon heel goed zijn dat de bestelbus vóór het benzinestation was geparkeerd en dat hij hem niet had gezien toen hij erlangs reed.

Hij wilde al omkeren toen iets hem tegenhield. Zachte, haast onhoorbare muziek die zich vermengde met de regen die op de weg en de boomtoppen kletterde en met het geruis van zijn banden op het asfalt.

Hij bleef staan, met een verkrampte maag en een onaangename kriebel onder in zijn nek.

Elisa.

De zangeres. Die kende hij.

Elisa die zong: ‘Luister naar me... Nu kan ik huilen. Ik weet dat ik je nodig heb... Wij zijn licht dat... Als een zon en een ster...’

Aan de overkant van de weg meende hij een vierkant silhouet te zien dat de contouren van een bestelbus aannam. De regen roffelde op het staal. Een zacht schijnsel kleurde het glas van het raampje, dat bedekt was met druppels.

De Ducato!

De muziek kwam uit de autoradio.

Cristiano kon niet eens blij zijn, zo bang was hij.

En als niet zijn vader maar iemand anders in die auto zat?

Doe niet zo schijterig.

Hij stapte van zijn fiets en legde die zo stil mogelijk op de grond. Hij probeerde te slikken maar had geen speeksel meer.

Tering, wat ben ik bang.

Zijn ijskoude voeten sopten in zijn schoenen terwijl hij naderbij liep. Hij was nu op nog geen meter afstand van de bestelbus. Hij strekte zijn arm uit en voelde aan de bumper. Verbogen. Het lampje van de richtingaanwijzer kapot.

Dit was echt hun bestelbus.

Twee stappen, dan pak je de kruk van het portier en... Ik kan het niet.

Zijn benen konden hem niet meer dragen en zijn armen waren zo moe...

Als ik het portier opendoe...

Alles wat daarna kwam droop van het bloed en was doordrenkt met de dood.

Ik ga hulp halen...

Met een ruk pakte hij de kruk, opende het portier bij de bestuurdersplaats en sprong achteruit, klaar om de aanval van een moordenaar te ontwijken.

Niemand.

Het rode display van de autoradio in het dashboard verlichtte de bestuurdersplaats. Hij zette de radio uit. Hij zag de sleutels in het slot zitten. Onder de passagiersstoel lag de gereedschapskist. Hij maakte die open. Hij pakte een lange zaklamp en stak die aan. Toen pakte hij de hamer, stapte weer uit en opende de achterklep.

Maar daar was ook niets, afgezien van een zak cement, een paar planken, een plastic zak met de resten van de picknick en de kruiwagen.

Met de zaklamp op de grond gericht zocht hij de hele parkeerhaven af. Een paar afvalbakken, een bord met het opschrift brandgevaar, een elektriciteitshuisje.

Nee, verder was er niets.

==

==

168.

==

Beppe Trecca zat op zijn knieën naast de languit liggende vreemdeling en wachtte tot het noodlot zich zou voltrekken.

Een zwarte auto met gelegeerde velgen stopte vlak voor hem en de koplampen verlichtten de weg en de regen.

Beppe kon niet zien wie erin zat.

De auto leek een Audi of een Mercedes.

Eindelijk werd het raampje verlicht en ging het naar beneden.

Achter het stuur zat een man van in de vijftig. Hij droeg een camelkleurig jasje en een hemelsblauwe coltrui. Een zwarte, volle baard die tot vlak onder zijn jukbeenderen kwam. Haar dat met gel achterover was gekamd. Hij had een sigaret in zijn mond, drukte die uit in de asbak, leunde toen over naar het raampje van de passagier en wierp met een opgetrokken wenkbrauw een blik op Beppe en de Afrikaan. ‘Is-ie kassiewijle?’

Beppe keek op, begreep hem niet en stamelde: ‘Hoe bedoelt u?’

De man gebaarde met zijn kin naar het lichaam. ‘Is-ie dood?’

‘Ik weet niet... Ik geloof...’

‘Heb je hem geschept?’

‘... Ja, ik geloof het wel.’

‘Is-ie zwart?’

Beppe knikte.

‘Waar wacht je dan nog op?’ informeerde de man alsof hij vroeg wanneer de volgende bus kwam.

‘Hoe bedoelt u?’

‘Dan kun je toch weggaan?’

De maatschappelijk werker kon geen woord uitbrengen. Hij opende zijn mond en sloot die weer, alsof een spook een lepel stront door zijn keel had geduwd.

De man wreef over zijn baard. ‘Is er al iemand langsgekomen?’

Beppe schudde zijn hoofd.

‘Nou, wegwezen dan, waar wacht je nog op?’ Hij keek op zijn horloge. ‘Oké, ik moet ervandoor. De groeten. En succes.’

Het raampje ging weer dicht en de Audi, of wat het ook was, verdween zoals hij gekomen was.

==

==

169.

==

Cristiano Zena ging midden op de weg staan in de hoop dat er iemand langs zou komen.

Maar waarom stikte het overdag op die weg van de auto’s, fietsers en motorrijders, en veranderde die ’s nachts in een geëvacueerd gebied alsof er monsters tussen die bomen verstopt zaten?

‘Papa! Papa! Waar ben je?’ schreeuwde hij ten slotte naar het bos. ‘Geef antwoord!’ Zijn stem ketste af tegen de dichte begroeiing.

Ik ga echt dat bos niet in...

Maar nu hij erover nadacht: dat achtergrondgeluid dat hij tijdens dat telefoontje had gehoord was het geluid van regen die tussen de bomen viel.

En als hij in dat bos is?

Hij liep naar de vangrail. Er was een open ruimte tussen de stalen balken vanwaar een paadje tussen het onkruid en de braamstruiken het bos inliep. Hij richtte de zaklamp naar voren. Zwarte boomstammen en een wirwar van druipende takken.

Hij zette een stap, bleef staan en begon toen te springen, in een poging zijn angst van zich af te schudden.

‘Waarom doe je me dit aan? Rotzak! Ik lag in bed... Als dit soms een grap is...’ zei hij met opeengeklemde kiezen.

Hij bleef staan aan het begin van het pad, zijn lichaamsgewicht verplaatsend van de ene voet op de andere... Toen haalde hij diep adem, hield de hamer in de lucht, zette een stap en de modder zoog aan zijn schoenen, hij zette er nog een en de modder kleefde aan zijn enkels. Hij liep verder over het pad en de bomen leken hem te verwachten, strekten hun takken naar hem uit (Kom! Kom!), en in het donker zou er zomaar iemand van achter een boom tevoorschijn kunnen schieten om hem neer te slaan.

Hij had maar een paar meter gelopen, maar het leek alsof hij duizend kilometer van de weg verwijderd was. De regen die van de bladeren droop en langs de boomstammen stroomde. Het doorweekte mos. De van water verzadigde lucht, en de geur van aarde en rot hout.

Hij stelde zich voor dat een roedel wolven met ogen zo rood als lavasteen in het donker opdoemde.

Met zijn rechterhand hield hij de hamer omhoog, klaar om iedereen neer te slaan die hij zou tegenkomen, en met zijn linkerhand bewoog hij de zaklamp snel heen en weer.

Sabelhouwen van licht schoten over de grote, puntige stenen, over de takken en over het stromende water dat riviertjes uitholde in de modder, en over een paar zwarte werkschoenen.

Cristiano schreeuwde, deed twee stappen achteruit, struikelde over een tak en viel achterover. Hij stond op en richtte met zijn hand die niet meer kon stoppen met trillen de lantaarn op de werkschoenen, met verf besmeurde werkschoenen, op de grijze waxcoat met de oranje lichtgevende streep die zijn vader altijd droeg op zijn werk, op het kale hoofd dat in de modder was weggezakt, op de hand en op het mobieltje dat in een plas lag.

==

==

170.

==

Beppe Trecca zat nog steeds op zijn knieën in de regen naast het lichaam, en bleef zichzelf de vraag stellen: Waar wacht je nog op?

Die vent in die Audi had hem duidelijk gemaakt dat hij er in zijn plaats meteen vandoor zou zijn gegaan.

Maar hij was niet die vent in die Audi. Hij was geen wegpiraat. Hij hielp anderen en liet ze niet in de steek.

(Je moet de politie bellen, en een ambulance. Heel simpel.)

Waarom? Om mijn leven naar de knoppen te helpen? Als deze stakker zodanig gewond was dat hij bijna doodging, zou ik hem meteen naar het ziekenhuis brengen. Maar nu?

Met de rug van zijn hand veegde hij zijn gezicht af, hij trilde en kon niet stoppen met klappertanden. Opnieuw schudde hij de Afrikaan heen en weer. Niets.

Hij is dood. Zeg het maar. Vooruit. Hij is dood.

En dus... En dus kon hij niets meer doen.

Waarom kon hij de tijd niet terugdraaien? Heel even maar, een halfuurtje, tot het moment vlak voordat hij de cd van Rod Stewart pakte?

De ijzingwekkende gedachte dat er geen enkele manier was om alles in orde te maken, dat er geen hond was die deze simpele wens van hem in vervulling kon laten gaan, vervulde hem met doodsangst.

(Hou op! Aanvaard de verantwoordelijkheid voor wat je hebt gedaan.)

Maar verandert er dan iets? Nee, niets. Hij zal echt niet opeens weer tot leven komen. En ik raak tot over mijn oren in de problemen.

Hiermee zou een einde zijn gekomen aan een ongelukkig leven en een ander leven voorgoed geruïneerd zijn.

‘Dit slaat nergens op. Nergens,’ jammerde hij met zijn handen voor zijn gezicht. ‘Het is niet eerlijk. Dit heb ik niet verdiend. Ik kan niet, net nu...’

Hou op. Doe iets. Stap in de auto en rij weg voordat er iemand langskomt. Die man heeft het toch gezegd: ‘Waar wacht je nog op?’

Beppe Trecca stond op en liep met gebogen hoofd terug naar de Puma.

==

==

171.

==

Cristiano Zena had zich duizend verschillende manieren voorgesteld waarop zijn vader zou kunnen sterven – neergestoken tijdens een vechtpartij, of bekneld tussen het staal van de Ducato, of neergestort van de steigers van een huis in aanbouw.

En hij had zich altijd voorgesteld dat hij het te horen kreeg op school. De directeur die hem bij zich riep: ‘Er is iets heel ergs gebeurd... Het spijt me vreselijk...’

‘Het kan jou geen zak schelen, klootzak,’ zou hij antwoorden, en hij zou niet huilen. Daarna zou hij het huis in brand steken, zich inschepen op een koopvaardijschip en nooit meer terugkeren naar die rotplek.

Nooit had hij gedacht dat zijn vader zou sterven in de modder, als een zwijn.

En zo vroeg.

Maar het is terecht.

Alles klopte. Eerst was zijn moeder hem afgenomen, en nu werd ook nog zijn vader weggehaald.

Maar ik mag niet huilen.

Hij had hem uit de modder willen trekken. Hij had hem willen omhelzen, maar hij was als verlamd. Alsof hij door een cobra was gebeten. Hij opende zijn mond en probeerde uit te spugen wat hem het ademen belemmerde.

Hij bleef naar hem kijken omdat hij het niet kon geloven, het werkelijk niet kon geloven dat die dode daar Rino Zena, zijn vader, was.

Eindelijk zette Cristiano een stap naar voren. De lichtkegel van de zaklamp scheen op een stukje voorhoofd in de grijze drab, de neus, de met aarde besmeurde ogen. Het schuim aan de mondhoeken.

Hij klemde de zaklamp tussen zijn tanden, pakte met beide handen de polsen van zijn vader vast en probeerde hem omhoog te trekken.

Het slappe lichaam van Rino Zena boog langzaam naar een kant en bleef rusten op een grote, met mos bedekte steen. Zijn hoofd viel op zijn borst en zijn armen waren gespreid als de vleugels van een dode duif. De regen droop over zijn voorhoofd en zijn met aarde bedekte wenkbrauwen.

Cristiano legde zijn oor tegen zijn vaders borst. Hij kon niets horen. Alles werd overstemd door het bonkende bloed in zijn slapen en het geluid van de regen die op de bomen viel.

Zo bleef hij op zijn knieën zitten, alsmaar zijn gezicht afvegend met zijn hand, niet wetend wat te doen. Toen, na een ogenblik van aarzeling, tilde hij het hoofd van zijn vader op, trok met zijn wijsvinger een ooglid omhoog en zag een glasachtig oog, als van een opgezet dier.

Hij pakte het mobieltje uit de plas en probeerde het aan te zetten. Kapot. Hij stopte het in zijn zak.

Zo schots en scheef kon zijn vader niet blijven liggen.

Hij pakte hem bij de schouders en probeerde hem in een zittende houding te brengen. Maar hij bleef niet zitten. Cristiano zette hem recht, maar zodra hij hem losliet, gleed zijn vader heel langzaam weer onderuit.

Ten slotte zette hij een stok in de grond en stak die onder een oksel van zijn vader.

Wat had hij hier te zoeken? Waarom heeft hij de bestelbus op de parkeerplaats gelaten en is hij het bos ingegaan?

Misschien voelde hij zich niet goed. Hij had de hele dag hoofdpijn gehad. Misschien had hij de bestelbus gepakt om naar het ziekenhuis te gaan.

Via deze weg naar het ziekenhuis?

Hij had geen idee.

Maar toen had hij zich te ziek gevoeld en had hij het niet gehaald en was hij uit de bestelbus gestapt om te sterven in het bos.

Net als een wolf.

Als wolven zich niet goed voelen, verlaten ze de roedel om in eenzaamheid te sterven.

‘Waarom heb je me niet wakker gemaakt, eikel?’ vroeg hij en hij schopte tegen de stok, waardoor zijn vader terugviel in de modder.

Hij moest hem hier weghalen. De enige manier was hem bij zijn voeten pakken en naar de weg slepen.

Hij pakte zijn enkels vast en begon te trekken, maar liet meteen weer los, alsof hij een schok had gekregen.

Even had het geleken of er siddering door zijn vaders benen ging.

Cristiano liet de zaklamp vallen, wierp zich op de grond en begon haastig zijn vaders bovenbenen, armen en borst te betasten, aan zijn hoofd te schudden, dat naar rechts en naar links viel.

Heb ik het me ingebeeld?

Hij legde zijn handen op zijn vaders borstkas en probeerde te duwen, terwijl hij herhaalde: ‘Een, twee, drie,’ net als hij had gezien in de afleveringen van ER.

Hij wist niet hoe het moest en waartoe het precies diende, maar hij ging er een hele tijd mee door, zonder enige reactie, behalve dat hij voelde dat zijn eigen armspieren hard als marmer werden.

Cristiano kon niet meer, hij was drijfnat en half onderkoeld. Opeens werd hij overmand door vermoeidheid en opgekropte angst, en viel neer op zijn vaders borst.

Hij moest slapen. Heel even maar. Vijf minuutjes.

En daarna zou hij hem naar de bestelbus brengen.

Hij rolde zich op naast het lijk. De kou ging niet weg. Hij sloeg zijn armen om zichzelf heen, duwde ze tegen zijn borst om het trillen te doen stoppen, en wreef over zijn schouders om warm te worden.

Hij pakte het mobieltje uit zijn zak, maar dat ging niet aan.

Misschien kan ik hem hier laten.

Beter in een bos dan op een kutbegraafplaats naast een stelletje wildvreemden...

Hij zou verteren tot compost. Geen priesters, geen kerken, geen begrafenissen.

De zaklamp op de grond tekende een ovaal van licht op een tapijt van dode bladeren, twijgjes, een boomstronk waarop een groepje paddenstoelen met lange stelen groeide, en op de hand van zijn vader.

Cristiano herinnerde zich dat Rino een keer midden op een brug de auto naar de kant had gereden en op de brugleuning was geklommen. Onder hem stroomde de rivier tussen de rotsen die uit het kolkende water staken.

Vervolgens was hij over de brugleuning gaan lopen, met gespreide armen, als een circusacrobaat.

Cristiano was uit de auto gestapt en liep op de stoep achter zijn vader aan. Hij wist niet wat hij moest doen. Het enige wat hij kon doen, was naast hem lopen.

De auto’s reden langs, maar niemand stopte.

Zonder hem aan te kijken had Rino gezegd: ‘Als je hoopt dat er iemand stopt om mij hiervanaf te halen, dan heb je het mis. Dat gebeurt alleen in films.’ Hij had Cristiano aangekeken: ‘Je wilt me toch niet zeggen dat je bang bent dat ik val?’

Cristiano had geknikt. Hij had hem bij zijn voet willen pakken en hem omlaag willen trekken, maar wat als hij dan juist zou vallen?

‘Ik kan niet vallen.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat ik het geheim ken om niet te vallen.’

‘En dat is?’

‘Zou ik dat soms verklappen aan een snotneus als jij? Dat moet je zelf maar ontdekken. Ik heb het ook zelf ontdekt.’

‘Toe, papa, alsjeblieft, vertel het!’ had Cristiano gejengeld. Hij had buikpijn alsof hij te veel ijs had gegeten.

‘Nee, jij moet mij wat vertellen. Als ik val en ik ga dood, ga jij dan naar mijn graf om voor je vader te bidden?’

‘Ja. Elke dag.’

‘En leg je dan bloemen neer?’

‘Natuurlijk.’

‘En wie geeft jou geld om die te kopen?’

Daar had Cristiano even over moeten nadenken. ‘Quattro Formaggi.’

‘Doe niet zo mal... Die heeft cent te makken...’

‘Nou, dan pak ik ze van andere graven.’

Rino was in lachen uitgebarsten en van de leuning gesprongen. Cristiano had gevoeld hoe zijn buikpijn verdween. Vervolgens had zijn vader hem bij zijn arm gepakt en hem als een zak aardappels op zijn rug gehesen. ‘Waag het niet. Ik zie vanuit de hemel alles wat je doet, mij ontgaat niets...’

Op de terugweg naar huis had Cristiano duizend dingen over het leven en de dood gevraagd. Het geheim ontdekken hoe je niet van een brug viel was opeens het allerbelangrijkste voor hem geworden. En met de hardnekkigheid van een jongetje van acht was hij zijn vader blijven bestoken totdat Rino er op een dag, terwijl ze op de bank lagen, genoeg van had. ‘Wil je het geheim weten? Ik zal het je zeggen, maar je mag het aan niemand doorvertellen. Beloofd?’

‘Beloofd.’

‘Simpel: ik ben niet bang om dood te gaan. Alleen wie bang is gaat dood door stommiteiten zoals over een brugleuning lopen. Als je het niet erg vindt om dood te gaan, blijf je kalm en val je niet. En bovendien kan ik niet doodgaan. Tenminste niet zolang God dat niet heeft besloten. Maak je geen zorgen, de Heer wil niet dat ik jou alleen laat. Jij en ik zijn één. Ik heb jou en jij hebt mij. Er is niemand anders. En dus zal God ons nooit scheiden.’

Cristiano, opgerold in modder, pakte zijn vaders hand en zuchtte: ‘Waarom hebt U hem dan weggenomen? Leg me dat eens uit: waarom?’